Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Inez

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Inez is huisarts in opleiding. Voordat zij begon aan deze opleiding startte zij met een promotietraject. Elk promotietraject is anders, maar het eindigt altijd met een verdediging van het proefschrift. We kennen allemaal wel iemand die gepromoveerd is, maar wat houdt een promotietraject in? En hoe spannend is zo’n verdediging? Inez neemt ons mee in haar ervaringen tijdens haar promotiejaren.

Inez vertelt:
‘In 2019 ben ik gaan werken als fertiliteitsarts, waarbij ik ook startte aan mijn promotietraject op de afdeling Gynaecologie & Fertiliteit. Hiervoor had ik mijn wetenschappelijke stage bij de gynaecologie gedaan, waarin ik positief verrast was door zowel de gynaecologie als het doen van wetenschappelijk onderzoek. Toen de mogelijkheid zich voordeed om een promotietraject te starten was deze keuze dan ook snel was gemaakt. De titel van mijn proefschrift is “Safety and efficacy of tubal flushing with ethiodized oil”. Wanneer koppels doorverwezen worden naar de fertiliteitspoli wordt er vaak aanvullend onderzoek ingezet. Een mogelijkheid is het testen van de doorgankelijkheid van de eileiders. Hier zouden namelijk afwijkingen kunnen worden gevonden, die een verklaring zouden kunnen zijn voor het uitblijven van een zwangerschap. Tijdens mijn promotietraject heb ik onderzoek gedaan naar het gebruik van oliehoudend contrastmiddel bij verschillende vormen van diagnostiek naar de doorgankelijkheid van de eileiders bij vrouwen met een verminderde vruchtbaarheid. Deze diagnostiek wordt tubadiagnostiek genoemd. Hysterosalpingografie is een specifieke methode van tubadiagnostiek. Daarbij kan er zowel oliehoudend als waterhoudend contrast worden gebruikt. Uit eerdere onderzoeken bleek dat de vrouwen die oliehoudend contrastmiddel hadden gekregen tijdens zo’n onderzoek, tien procent meer kans hadden op een levend geboren kindje. Mijn onderzoek ging over het achterliggende werkingsmechanisme van dit vruchtbaarheidsbevorderende effect van het oliehoudend contrastmiddel, de veiligheid van het contrastmiddel en de toepasbaarheid bij andere methoden van tubadiagnostiek.

Ik kijk terug op mijn promotietraject als een prachtige aanvulling op mijn klinisch werk als arts. Met name de afwisseling en het samenwerken met andere onderzoekers gaf mij veel energie. Ik werkte in een enthousiast en internationaal team met onderzoekers van binnen en buiten de medische wereld. Hierdoor heb ik vaardigheden geleerd die ik in de rest van mijn carrière kan gebruiken, zoals effect samenwerken, coördineren en plannen. Ik kreeg de ruimte om mijn nieuwsgierigheid de vrije loop te laten en me helemaal te verdiepen in dit specifieke onderwerp. Het was daardoor goed mogelijk om snel een expert te worden, wat mij motiveerde om de hiaten in de huidige wetenschappelijke kennis op te kunnen vullen met mijn eigen onderzoeken. Zelfs het Engels wetenschappelijk schrijven zag ik als een leuke uitdaging. Dat had ik niet verwacht van mezelf, normaal houd ik niet zo van schrijven. Natuurlijk kent een promotietraject ook zijn keerzijde. Voor mij was dat de bureaucratie rondom het opstarten van een onderzoek, de ellenlange protocollen die ik heb geschreven en de vele formulieren die met een ‘natte’ handtekening ondertekend moesten worden. Een digitale handtekening voldoet helaas vaak niet bij de medisch ethische toetsingscommissie. Gelukkig heb ook ik de noodzakelijke procedures uiteindelijk goed doorlopen, het enthousiasme in het vakgebied en het onderzoek wat we gingen uitvoeren zorgde ervoor dat ik gemotiveerd bleef.

“Doordat ik me goed had voorbereid, had ik er alle vertrouwen in dat ik op de dag zelf mijn proefschrift kon verdedigen.”

Na drie-en-een-half jaar was het zo ver: ik mocht mijn promotie gaan verdedigen. Ik had voldoende artikelen gepubliceerd en mocht het traject gaan afronden. Het is heel gek dat je jarenlang naar die ene dag toe hebt gewerkt en ondanks dat je proefschrift al beoordeeld is door de commissie en de verdediging grotendeels een formaliteit is, wilde ik dit traject graag afsluiten met een mooie dag. Ik wist al een beetje wat ik kon verwachten van een verdediging, omdat ik in de jaren ervoor verdedigingen van collega’s had kunnen bijwonen. Hierdoor kon ik enerzijds zien hoe het er in het algemeen aan toe gaat tijdens zo’n dag qua gebruiken en tradities, maar kon ik ook alvast horen wat voor vragen er gesteld worden door de commissie. Zelf heb ik als extra voorbereiding een proefverdediging gehouden met mijn promotieteam. De hoofdstukken van mijn proefschrift hadden we verdeeld, waardoor iedereen mij over één hoofdstuk een aantal vragen kon stellen. Dit vond ik een fijne manier om te oefenen met de formele vragen en de manier om hierop te antwoorden. Doordat ik me goed had voorbereid, had ik er alle vertrouwen in dat ik op de dag zelf mijn proefschrift kon verdedigen. Toch was ik gespannen voor en op de dag van de verdediging. Dit was niet zo zeer voor de verdediging zelf; ik was namelijk degene die alle artikelen had geschreven. Ik was zenuwachtiger voor de formele tradities. Uiteindelijk viel juist dit laatste me alles mee. De commissie zat wel grotendeels in toga, maar vrijwel direct na binnenkomst ervaarde ik de sfeer als vriendelijk en gezellig. Wat ik me toch wel voor had gesteld als een ‘verhoor’ vanuit de commissie, voelde als een interessante discussie op het gebied waar ik me meer dan thuis in voelde. Doordat ik me al snel op mijn gemak voelde, kon ik tegen al mijn verwachtingen in zelfs tijdens deze discussie van het moment genieten. Dit had ik me vooraf echt niet kunnen voorstellen. Ik kijk hierdoor met een voldaan gevoel terug op deze dag en ik zie het echt als een prachtige afsluiting voor al het werk van de jaren daarvoor.

Het is een mooie ervaring, maar ik zou adviseren echt alleen een promotietraject aan te gaan als je dit zelf wil en niet omdat dit nodig is voor een specialisatie. Het is een lang traject waarin je je volledig gaat verdiepen in één onderwerp. Daarnaast wordt er verwacht dat je erg zelfstandig te werk gaat. Als je voor de start van het traject niet zelf enthousiast bent, dan kan het erg zwaar worden om je over de toch regelmatig ook saaie administratieve klusjes heen te zetten en gemotiveerd te blijven voor jouw onderzoek. Als voorbereiding voor een verdediging adviseer ik om vooraf verschillende verdedigingen te bezoeken, zodat je een beter beeld kan krijgen van hoe het eraan toe gaat. Daarnaast vond ik, zoals ik al eerder heb beschreven, de proefpromotie met je eigen team prettig om te doen. Maar vertrouw vooral op het feit dat jij uiteindelijk toch als beste in de zaal op de hoogte bent van het onderwerp: al die jaren en energie zijn de beste voorbereiding.

In gesprek met een docent Klinische Vaardigheden

In de schijnwerpers staat deze week May, een arts die ervoor koos niet de geneeskunde te beoefenen, maar deze over te dragen aan volgende generaties. In dit interview lezen we meer over haar keuze voor het docentschap in klinische vaardigheden. Ontdek waarom zij koos voor het onderwijs, hoe haar baan eruit ziet, en wat de leukste en lastigste zaken daaraan zijn.

Wat leuk dat je iets willen vertellen over jouw werk! Wat is jouw functie en wat houdt dit in?
Ik ben momenteel docent Klinische Vaardigheden, dat houdt in dat ik geneeskundestudenten aanleer hoe zij lichamelijk onderzoek lege artis uitvoeren en waarom, want we koppelen het natuurlijk aan de (patho)fysiologie. Maar we leren ze ook dingen zoals vena puncties, infusen aanleggen en bijvoorbeeld de opvang van acuut zieke patiënten; eigenlijk alles wat je als vaardigheid moet kunnen uitvoeren als arts.Wat ik net omschreven heb is de basis van deze functie, maar er is nog veel meer mogelijk! Zo zijn er werkgroepen die een nieuw curriculum ontwikkelen of gaan over de internationalisering hiervan. Er zijn collega’s die zich bezighouden met het (simulatie)patiëntencontact voor studenten of die mentor- of tutorrollen uitvoeren. Er is dus heel veel mogelijk. Veel collega’s zijn hiernaast nog actief in de praktijk als bijvoorbeeld bedrijfsarts.

Hoe zien jouw dagen eruit als docent Klinische Vaardigheden?
Dit verschilt enorm. Een normale werkdag start om 9 uur. Dan kan ik bijvoorbeeld in de ochtend een training bewegingsapparaat geven. Hierna kan ik een overleg hebben met één van de werkgroepen waarbij ik aangesloten ben. In de middag kan ik onderwijs geven in patiëntencontact, waarbij ik opgenomen filmpjes van de studenten die een simulatieconsult hebben gehad met hen ga evalueren. Als laatst kunnen we een overleg hebben waarin alle docenten samen zitten om een bepaalde training te evalueren en om te “checken” bij elkaar waar we tegenaan lopen en of er dingen zijn die we zouden willen veranderen in de desbetreffende training. Het verschilt dus elke dag! Wat erg fijn is, is dat er ook ruimte is voor voorbereidingstijd, ik heb bijvoorbeeld tijd nodig om de simulatiepatiëntencontact filmpjes te bekijken. Ook is er, vaak in tegenstelling tot in het ziekenhuis, tijd om te pauzeren – Dit wordt ook aangemoedigd!

Heb je patiëntencontact? En zo nee, mis je dat?
We organiseren trainingen waarbij “echte” patiënten langskomen om hun verhaal te doen, waarbij de studenten de anamnese kunnen oefenen. Dit is natuurlijk anders dan een nieuwe patiënt zien in de praktijk. Op dit moment mis ik het contact nog niet zo erg, maar ik kan mij voorstellen dat dit later wel voor kan komen. Gelukkig heerst er hier een erg open cultuur waarin je dit soort dingen met gemak kan aankaarten. Je zou altijd samen naar een oplossing kunnen kijken waarin je bijvoorbeeld dit werk kan combineren met praktisch werk als arts, zoals veel van mijn collega’s doen.

Doordat je tijdens je studie geneeskunde veelal wordt blootgesteld aan het werk in het ziekenhuis, kreeg ik een (foutief) beeld dat een arts altijd in het ziekenhuis werkt.

Waarom heb je gekozen om niet als arts aan de slag te gaan? Vond je het een lastige keuze?
Het was zeker een lastige keuze. Doordat je tijdens je studie geneeskunde veelal wordt blootgesteld aan het werk in het ziekenhuis, kreeg ik een (foutief) beeld dat een arts altijd in het ziekenhuis werkt. Wat ook niet meehielp, is dat iedereen om mij heen wel leek te weten welk specialisme bij hen pasten. Bovendien heerst er binnen de geneeskunde een enorm competitieve cultuur waarbij je op een manier moet bewijzen dat jij beter bent dan de ander. Ik was tijdens de coschappen gewoon heel gemiddeld, en werd onzeker (en moe) van al mijn studiegenoten die altijd maar aan het vertellen waren over hun promotietrajecten, perfecte beoordelingen en baan-aanbiedingen. Toch, ondanks die onzekerheid en ook jaloezie, voelde ik dat ik helemaal niet hetzelfde wilde doen als hen. Ik moest actie ondernemen om uit te zoeken wat ik zélf wilde en niet maar te doen wat de rest deed.

Ik heb letterlijk en figuurlijk afstand moeten nemen van mijn studentenstad en de “geneeskunde-bubbel” en ben verhuisd naar een andere stad. Daar heb ik een andere master gevolgd, hier en daar in de sociale geneeskunde gewerkt en ben ik een half jaar op reis geweest. Na twee jaar had ik het gevoel dat ik er eindelijk helder over na te kon denken en heb ik mijn hart gevolgd. Onderwijs geven was altijd al een passie van mij, zo gaf ik bijvoorbeeld met veel plezier al seksuele voorlichting tijdens mijn studie. Ik maakte de keuze voor deze baan onder het mom van “stap voor stap”, want je kunt niet voorspellen of je dit voor de rest van je leven gaat doen. Als je ambieert om specialist te worden, wordt dit wel van je verwacht. Je moet alles op alles zetten om daar te komen. Ik merk dat bijvoorbeeld aan vriendinnen die moeite hebben om er een paar maanden tussenuit te gaan, omdat dit slecht op hun CV staat. Ik vind dat zonde van je jeugd, onafhankelijkheid, vrije tijd en vooral je mentale gesteldheid. Ik hoef geen baan waarvoor ik leef, maar ik werk om te leven (en het is mooi meegenomen dat ik mijn baan dan ook nog eens heel leuk vind). Ik merk dat deze instelling vaak gedeeld wordt bij mijn huidige baan en dat ik de ruimte heb om na te denken over hoe ik mijn toekomst verder in wil delen. Ook als ik ooit besluit een andere kant op te gaan, zullen zij de zelfontwikkeling hier alleen maar aanmoedigen.

Je hoort niet vaak dat artsen deze keuze maken. Hoe ben je bij deze functie terecht gekomen?
Ik vond het altijd al leuk om (patho)fysiologie uit te leggen aan mijn niet-medische vrienden. Tijdens mijn studie gaf ik seksuele voorlichting en merkte ik dat ik daar veel energie van kreeg. Toen ik de keuze maakte om het onderwijs in te gaan, was ik op zoek naar vacatures binnen het geneeskunde-onderwijs in Nederland. Deze worden toch vaak intern vergeven dus ik kwam al gauw weer terecht bij de universiteit waar ik ook gestudeerd heb. Achteraf ben ik hier blij mee; ik ken het systeem namelijk en dat maakt deze baan ook een stuk leuker. Als oud-student weet je waar huidige studenten tegenaan lopen.

Het zat mij de afgelopen paar jaar sowieso dwars dat veel fysiologie was weggezakt, en nu word ik betaald om alles bij te spijkeren!

Wat vind je het allerleukst aan jouw baan?
Het studeren. Ik vond het als student altijd leuk om te lezen over fysiologie en nooit erg om voor tentamens te studeren. Ik was iemand die langer de tijd nodig had vergeleken met mijn medestudenten, maar als ik eenmaal klaar was beheerste ik de stof goed en kon ik het ook reproduceren in mijn eigen taal. Daar kreeg ik energie van en dat is eigenlijk wat ik nu doe voor de kost! Voor veel van de lessen die ik geef moet ik namelijk ook weer even de boeken induiken. Het zat mij de afgelopen paar jaar sowieso dwars dat veel fysiologie was weggezakt, en nu word ik betaald om alles bij te spijkeren!

En wat het lastigst, of minst leuk?
Ik ben vrij recent afgestudeerd dus ik kom uit een cultuur waar het werktempo erg hoog ligt. Het is best lastig om af te schakelen naar een wat lager werktempo en niet meteen enorm veel taken op je te nemen. Ik ben er nog niet uit of dit een kwestie van wennen is of dat ik toch verlang naar iets erbij. Bovendien heb ik nog steeds last van onzekerheden, omdat al mijn vrienden in het ziekenhuis werken en ik mij vaak afvraag of ik dat toch ook niet eens moet proberen. Maar als ik dan bedenk hoeveel van mijn vrije tijd (en voor mij dus geluk en plezier in het leven) ik daarvoor op moet geven, ben ik toch blij dat ik ooit de keuze heb gemaakt dat niet te doen.

Als je ook maar een greintje twijfel hebt, is het al de moeite waard om uit te zoeken waar dat vandaan komt.

Tot slot; heb je tips voor (jonge) dokters die twijfelen over hun opleidingskeuze?
Laat je niet leiden door andere studenten die goed in het ziekenhuis passen en daar heel mondig over zijn. Als je ook maar een greintje twijfel hebt, is het al de moeite waard om uit te zoeken waar dat vandaan komt. Uiteindelijk moet jij namelijk leven met de beslissing die je hebt gemaakt. Realiseer je dat de zorg in het ziekenhuis helaas niet meer alleen uit heroïsche taken bestaat, maar je ook moet dealen met een berg administratie, hiërarchie en onregelmatige diensten (dag, spontane uitjes). Tevens kreeg ik tijdens coschappen het gevoel dat bij veel specialisten, basisartsen en studenten het idee heerst dat bijvoorbeeld sociaalgeneeskundigen minderwaardig zijn ten opzichte van artsen die in het ziekenhuis werken. Dat is natuurlijk onzin, laat je daar niet door beïnvloeden! Denk goed na over wat jou gelukkig maakt en laat je niet opjagen door een ander. En misschien nog het belangrijkste: je hebt tijd! Je werkt tot je 67ste, dus je kan echt wel wat jaren nemen om uit te zoeken welke baan bij jou past.

*Op verzoek van de auteur is er gebruik gemaakt van een pseudoniem. De echte naam is bekend bij de redactie. Lijkt jou dit werk ook leuk? Heb je vragen aan de auteur? Stuur ons een berichtje voor contactgegevens.

Medische avonturen over de grens

In Nederland kunnen coschappen soms voelen als een achtbaanrit; iedere paar maanden start je in een nieuw ziekenhuis binnen een nieuw vakgebied met nieuwe collega’s. Voeg daar een intercontinentale vlucht van duizenden kilometers aan toe en niets is meer hetzelfde. In dit artikel nemen je we je mee in de ervaringen van twee studenten die dit jaar een coschap in het buitenland liepen. Ze vertellen je meer over hun onvergetelijke avonturen, medische hoogtepunten en culturele verassingen.

We spreken Sam Bartz (22, Maastricht) en Norman Roozen (24, Leiden). Sam ging voor een keuzecoschap spoedeisende hulp en chirurgie voor 10 weken naar de University of Sains Malaysia, Kota Bharu in Maleisië. Norman was drie maanden in Suriname, voor zijn coschap chirurgie in het Academisch Ziekenhuis Paramaribo.

1. Waarom heb je gekozen voor een coschap in het buitenland?

Sam: ´Omdat ik denk dat het echt een toevoeging is aan je opleiding en je persoonlijke ontwikkeling. Ik vind reizen daarnaast super leuk, ik hou van nieuwe dingen ontdekken. Een coschap lopen in het buitenland is een unieke ervaring die me de kans gaf om de verschillen te zien tussen een Nederlandse gezondheidsinstelling en een Aziatische. Door oudere vriendinnen van me die dit ook gedaan hadden ben ik op het idee gekomen. Zij omschreven dit als een top ervaring waardoor ik dacht; dat wil ik ook!´

Norman: ´Ik ben naar het buitenland gegaan voor een coschap, omdat ik het zelf belangrijk vind om ook te ervaren hoe de zorg is buiten de gebaande, Nederlandse paden. Het LUMC heeft een samenwerking met Suriname voor een paar van de reguliere coschappen, vandaar dat ik daar terecht ben gekomen. Om eerlijk te zijn was het niet een land dat op mijn ‘travellist’ stond voorafgaande aan het coschap, maar ik heb tijdens de drie maanden dat ik er was de charme van dit land echt ontdekt en het heeft een plekje in mijn hart veroverd.´

2. Kun je ons wat meer vertellen over hoe je leven er daar uitzag?

Sam: ‘De eerste twee weken was ik de enige co-assistent op de SEH en dwaalde ik daar wat rond. Later kon ik aansluiten bij een groep studenten uit jaar vijf en bestond de week vooral uit practica en colleges. De laatste 2 weken was ik ook op de OK’s te vinden. Ik woonde in Kota Bharu op de campus van de universiteit samen met vier Maleise meiden met wie ik een woonkamer en keuken deelde. Met een van mijn huisgenootjes at ik regelmatig samen. Er waren ook een aantal andere buitenlandse studenten uit Saoedi Arabië en Oman, maar die woonden ergens anders. Westerse mensen waren er niet in Kota Bharu, ook geen toeristen. Maar op de prachtige Perhentian eilanden (een uurtje rijden en dan met de boot), werd je juist overspoeld met Westerse backpackers. Dat was wel een grappig contrast. Tussen de backpackers voelde ik me dan meer ‘thuis’. Eigenlijk heb ik ieder weekend wel een tripje gemaakt, meestal binnen Maleisië zelf; er was zoveel te zien. Van duiken tot hiken door de jungle en in een grot slapen tot steden verkennen. En ik ben één keer naar Thailand gegaan, Kota Bharu ligt namelijk vlak aan de grens.’

Norman: De dagen in het ziekenhuis begonnen iedere doordeweekse dag om 07.30 met de overdracht. De duur van de dagen varieerde enorm; vaak kon ik vertrekken rond 16.00, maar er waren ook dagen waarop ik pas om 21:15 klaar was door een gecompliceerde operatie of drukte op de afdeling. Thuiskomen was iedere keer weer erg gezellig, aangezien ik met vijf huisgenoten woonde en we veel samen deden met drie andere “studentenhuizen”. De totale groep Nederlandse studenten bestond uit ongeveer twintig personen! Naast het gezamenlijk uiteten en de wekelijkse huisavonden waren de weekendactiviteiten altijd het hoogtepunt. Op enkele weekenddiensten na, stonden de weekenden vaak in het teken van het ontdekken van het binnenland met de groep. Op vrijdagavond of zaterdagochtend vetrokken we dus vaak op trip. Deze tripjes varieerden van ontspannen in het natuurgebied Bigi Pan, bergen beklimmen zoals de Fredberg of Brownsberg, tot zelf jagen en survivallen in de omgeving van de Blanche Marie watervallen. Iedere trip had zijn eigen charmes en er was altijd voldoende gezelligheid met de groep. Op deze manier heb ik ook echt de parels van Suriname kunnen bezoeken.’

“Cultureel gezien viel mij vooral een groot gebrek aan ziekte-inzicht op bij veel patiënten.”

3. Ben je tegen veel culturele of taalkundige uitdagingen aangelopen tijdens dit coschap?

Sam: ´Tegen taalkundige problemen ben ik best wel aangelopen. Van tevoren werd namelijk gezegd dat ze ter plekke Engels zouden spreken, maar dat bleek in de praktijk toch wel tegen te vallen. Vooral patiënten spraken eigenlijk geen Engels. Dat maakte het voor mij lastig om met hen te communiceren, anders dan met gebaren of hele makkelijke woorden, want er was niemand die alles woord voor woord kon vertalen voor mij, daarvoor was het te druk. De artsen spraken op zich wel goed Engels. De overdracht probeerden ze voor mij in het Engels te doen, maar uiteindelijk schakelden ze toch vaak weer onbewust terug naar Maleis.  

Qua cultuur was het ook heel anders. De stad waar ik zat was streng Islamitisch, waardoor ik opviel, omdat ik als één van de weinigen geen hoofddoek droeg. Qua kleding moest ik me wat aanpassen; kleding die in Nederland normaal zou zijn, was hier ongepast. Ook klonken iedere ochtend om zes uur de kreten van de moskee, waar ik in het begin toch ook wel aan moest wennen. Toen ik deze keuze opgaf, wist ik niet dat Maleisië zo’n Islamitisch land was.´  

Norman: ´De voertaal in Suriname is Nederlands, dus op enkele Surinaamse woorden of uitspraken na was dit geen echte uitdaging. Een aantal patiënten sprak Sranantongo of Saramaccaans, maar ook dit leverde eigenlijk weinig problemen op. Vaak waren er namelijk familieleden, verpleging of Surinaamse coassistenten die mij dan met de communicatie konden helpen. Dus de taalkundige barrières vielen veelal erg mee.

Cultureel gezien viel mij vooral een groot gebrek aan ziekte-inzicht op bij veel patiënten. Ik zag bijvoorbeeld een vrouw met uitgezaaide borstkanker die voor de initiële operatie niet was komen opdagen en vervolgens ook niet voor de poliklinische afspraken omdat zij geen klachten meer ervoer. Ook op de afdeling waar veel patiënten met necrotiserende diabetische wonden lagen had het gros niet door dat dit te maken had met hun ongereguleerde bloedsuikers. Vaak wisten ze niet eens dat ze überhaupt diabetes hadden, ondanks dat ze hiervoor wel dagelijks pillen slikten. Natuurlijk is het de taak van de coassistenten en artsen om goede uitleg te geven, maar dit werd vaak niet gedaan.´

“Op de SEH lag bijvoorbeeld iedereen in één grote zaal, op bedjes naast elkaar, terwijl in Nederland iedereen een eigen kamertje heeft.”

4. Wat waren de grootste verschillen tussen het medische systeem en de patiëntenzorg in het buitenland en in Nederland?

Sam: ´Hetgeen dat mij het meeste opviel was dat in Maleisië nog gewerkt werd met papieren patiëntendossiers, terwijl hier in Nederland natuurlijk alles elektronisch gaat. Wanneer een patiënt aankwam op de SEH, moest je eerst op zoek naar de papieren map van deze persoon om zijn of haar voorgeschiedenis op te zoeken. En aangezien doktershandschriften niet altijd even leesbaar zijn, was zelfs wanneer je de map kon vinden, lang niet altijd alles duidelijk.

Een tweede groot verschil was dat alles chaotischer was. Op de SEH lag bijvoorbeeld iedereen in één grote zaal, op bedjes naast elkaar, terwijl in Nederland iedereen een eigen kamertje heeft. Op de poli chirurgie zaten er ook vaak twee patiënten tegelijkertijd in één kamer. Niet alleen hadden de patiënten daardoor veel minder privacy, dit maakte alles ook luidruchtiger en chaotischer.

Tot slot was de medische wereld nog veel hiërarchischer dan bij ons. De specialisten staan echt ver boven de jonge artsen en coassistenten. Hierdoor durven studenten ook niet zomaar vragen te stellen.´

Norman: ´Bijna alles gaat er nog op papier. Recepten, statussen, operatieverslagen… Dat is erg wennen in het begin, en vaak genoeg verlies je daardoor (kostbare) tijd met het zoeken van de juiste map voor de bijbehorende patiënt.

Het grootste verschil was echter het moeten werken met de vele tekorten. We mochten maximaal 2 echo’s per dag aanvragen voor patiënten op de afdeling, en bij een CT-scan was het zelfs zo dat patiënten eerst moesten betalen voordat de scan werd gemaakt. Ook medicatie was schaars. Regelmatig kwam het voor dat wij recepten moesten uitschrijven voor medicatie aangezien die niet in het ziekenhuis meer aanwezig waren. Familie moest dan, als ze überhaupt langskwamen, deze medicatie halen bij een apotheek. Dat was natuurlijk niet altijd mogelijk. Zo werden er ook vaak genoeg kleine ingrepen gedaan zonder lokale verdoving doordat lidocaïne weer een aantal dagen niet op voorraad was. Ook van laboratoriumonderzoek kregen wij vaak incomplete uitslagen, gezien het reagens niet aanwezig was. Dit is zelfs een aantal weken het geval geweest voor de bepaling van het CRP. Aan de andere kant leer je ook wel erg veel van het werken met de tekorten. Wat doe je bijvoorbeeld met een wond na een teenamputatie op de afdeling terwijl het verbandmateriaal op is?  Maandverband en tape werkt ook best goed… Je leert echt roeien met de riemen die je hebt.´

5. Wat is je meest bijzondere ervaring?

Sam: ´De situatie die mij het meest is bijgebleven was een reanimatie op de spoedeisende hulp. Het was voor mij de eerste keer dat ik een reanimatie bijwoonde. Het maakte extra veel indruk, omdat het gebeurde terwijl ik erbij stond. Ik was bij de patiënt die op de SEH was wegens een groot hartinfarct, en ineens kreeg ze een soort epileptische aanval waarna ze buiten bewustzijn raakte.´

Norman: ´Een van de mooiste meest waardevolle momenten die me bij blijft was een gesprek met een zestigjarige vrouw met een ernstige infectie van een diabetische voet. Deze infectie breidde uit ondanks antibiotica en adequate wondverzorging, waardoor de volgende en laatste stap een onderbeenamputatie zou zijn. Hiervoor moest mevrouw uiteraard eerst toestemming geven. Tijdens de ochtendvisite werd haar dit medegedeeld en door alle emoties die daarbij vrij kwamen gaf zij aan deze behandeling niet te willen ondergaan. Dit alles gebeurde in een gesprek met de zaalarts van nog geen drie minuten. Na de ochtendvisite en na de meest urgente handelingen op de afdeling ben ik teruggegaan naar de patiënt om samen met haar te gaan zitten om het er nog een keer over te hebben. Hier werd zij wederom emotioneel; ze had ontzettend veel vragen. Geduldig besprak ik alles met haar, en we spraken af dat ik later op de dag terug zou komen, zodat ze nog wat bedenktijd had. Die middag hebben we nog een keer het hele traject doorgelopen van de anesthesie, operatie, pijnstilling tot revalidatie, waarna zij akkoord gaf voor de operatie. De ochtend erna werd de amputatie met succes verricht. Enkele dagen later kon zij in goede conditie worden ontslagen. In de weken daaropvolgend ben ik de patiënt en haar partner meerdere keren tegengekomen tijdens poliklinische controles en de dankbaarheid die zij had was enorm. Ze stelde het ontzettend op prijs dat ik de tijd voor haar had genomen en de waarde hiervan werd mij door dit voorbeeld erg duidelijk.´

6. Wat vond je het meest waardevol aan je coschap in het buitenland, zowel op persoonlijk als professioneel vlak?

Sam: ´Op persoonlijk vlak merk ik dat ik zelfstandiger ben geworden en veel heb geleerd van andere culturen. Ik mocht meemaken hoe ze feestdagen vieren in Kota Bharu met veel eten (en absoluut geen alcohol). Ik ben bevriend geraakt met Islamitische, Hindoeïstische en Christelijke meiden, die me vertelden hoe zij hun geloof uitoefenden. 

Medisch gezien heb ik het meest geleerd van de practica over trauma opvang van patiënten en het maken van een bedside echo, omdat ik dit gedurende mijn opleiding in Nederland nog niet echt behandeld had. Verder kon ik daar helaas niet echt zelfstandig te werk gaan, ik kreeg geen verantwoordelijkheden en kreeg moeilijk contact met patiënten door de taalbarrière.´

Norman: ´De verantwoordelijkheid die je hier krijgt. Je hebt niet het gevoel dat je ‘maar een coassistent bent.’ Je staat daadwerkelijk aan het front van de zorg. Tijdens de operaties ben je de operatieassistent en sta je dus altijd steriel. Mocht er geen coassistent zijn ingedeeld of is die afwezig, dan is er een reële kans dat de operatie niet door kan gaan. Daarnaast manageden coassistenten de afdeling na de ochtendronde. Als er problemen waren, probeerden we die eerst zelf op te lossen, en pas wanneer het echt nodig was belden we de zaalarts of chirurg in de hoop dat je die op tijd te pakken zou krijgen. Je leert dus echt hard en zelfstandig werken. Persoonlijk weet ik bijna zeker dat ik hierdoor een stuk beter ben voorbereid op het werken als ANIOS in de toekomst in vergelijking met wanneer ik dit coschap in Nederland gelopen had.´

“Doordat er zo ontzettend veel tekorten in Suriname waren leer je wel erg goed klinisch redeneren, triëren en out of the box denken.”

7. Is er iets wat je mee terug wil nemen naar Nederland, dat je in het buitenland geleerd hebt?

Sam: ´De discipline van de studenten. In Nederland heerst natuurlijk echt de studentencultuur met veel feestjes en weinig contacturen. Je merkt dat studenten in Maleisië hun studie serieuzer nemen en er meer tijd aan besteden.´

Norman: ´Vooral het besef dat wij het hier echt ontzettend goed hebben. Niet alleen met voldoende goed geschoolde zorgmedewerkers, maar al helemaal met alle voorzieningen. In Nederland is er geen gebrek aan hechtdraden, medicatie, beeldvormende onderzoeksmogelijkheden en wondbehandelingsmiddelen. Doordat er zo ontzettend veel tekorten in Suriname waren leer je wel erg goed klinisch redeneren, triëren en out of the box denken. Algemeen lichamelijk onderzoek is daar nog meer van belang, daarnaast moet je ook je creativiteit inzetten door bijvoorbeeld zelf spalkjes in elkaar te knutselen.´ 

8. Heb je plannen om in de toekomst nog meer ervaringen in het buitenland op te doen?

Sam: ´Ik weet nog niet zeker of ik mijn tweede keuzecoschap in het buitenland wil doen. Ik wil graag nog een coschap lopen bij de plastische chirurgie, dus het hangt er vanaf waar ik dat kan doen. Het lijkt me echter ook wel erg waardevol om te zien hoe dat in Nederland gaat. In het buitenland doe je het toch meer voor de ervaring, waar je in Nederland wellicht meer leert over het vakgebied en een ziekenhuis waar je misschien later zelf wil gaan werken. Wel lijkt het me leuk om later nog een periode te werken in een ander land en zo kennis uit te wisselen!´

Norman: ´Zeker weten! Ik heb gemerkt hoeveel je kan bijdragen aan de zorg in het buitenland. Helemaal mooi lijkt het mij om in de (verre) toekomst niet alleen hulp in het buitenland te verlenen, maar ook om de kennis te delen die wij hier in NL allemaal al hebben opgedaan met ons vooruitstrevende zorgsysteem. Ook weet ik zeker dat je er zo veel voor terugkrijgt, en dan heb ik het niet over waardering, maar ook over kennis van andere ziektebeelden bijvoorbeeld. Daarnaast leer je een land echt van de andere kant kennen.´

“Aan het begin voelde ik me soms alleen, maar uiteindelijk kom je daaroverheen en leer je er erg veel van.”

9. Welke adviezen zou je geven aan andere medische studenten die overwegen om een coschap in het buitenland te doen?

Sam: ´Ik zou andere medische studenten allemaal aanraden om naar het buitenland te gaan. Als je het wat spannender vindt, dan kun je misschien samen met een medestudent gaan. Maar ik denk dat juist alleen gaan echt een toevoeging is; daardoor duik je veel meer in de nieuwe cultuur en leer je meer nieuwe mensen kennen. Aan het begin voelde ik me soms alleen, maar uiteindelijk kom je daaroverheen en leer je er erg veel van. Dus ik zou het zeker aanraden! Zoek van tevoren wel wat op over bijvoorbeeld de taal en cultuur, zodat je weet waar je voor kiest en op een plek terecht komt die aansluit bij jouw verwachtingen.´

Norman: ´Bewaak je grenzen en blijf dicht bij jezelf. In het buitenland mag je als coassistent over het algemeen een stuk meer dan in Nederland. Praktische vaardigheden kan je echt in veelvoud leren, maar niet alles wat mag moet je ook willen. Wordt er van je gevraagd om een bepaalde handeling te verrichten maar voel je je daar niet bekwaam of onzeker bij; geef dat aan. Dit betekent dus ook dat je wel stevig in je schoenen moet staan. Mogelijk krijg je hier en daar een zucht of een kreun terug, maar met de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid die je daar krijgt, is het extra van belang om de grens voor jezelf te kennen en deze aan te geven.´ 

In gesprek met aios Maatschappij en Gezondheid (M&G) – infectieziektebestrijding

Marijke Langenberg is aios Maatschappij en Gezondheid (M&G) – infectieziektebestrijding. Zij heeft geneeskunde gestudeerd in Leiden, was aios interne geneeskunde en promoveerde binnen de infectieziekten. Na 10 jaar binnen de interne geneeskunde gewerkt te hebben, heeft zij het roer om gegooid.

Wat leuk dat je ons iets wilt vertellen over jouw werk, Marijke. Wat is jouw functie en wat houdt deze functie in?
Ik ben in opleiding tot arts Maatschappij en Gezondheid met het profiel infectieziektebestrijding. Dagelijks houd ik mij bezig met verschillende onderdelen van dit profiel. Denk hierbij aan de meldingsplicht die artsen en laboratoria hebben voor bepaalde infectieziekten en het bron- en contactonderzoek (wie is er allemaal in contact gekomen met de patiënt en hoe wordt verdere verspreiding voorkomen). Daarnaast horen ook de reizigersgeneeskunde (het vóórkomen van ziekte bij reizigers, zoals vaccinaties) en het centrum seksuele gezondheid bij de infectieziektebestrijding. Het centrum seksuele gezondheid richt zich met name op voorlichting en behandeling van seksuele aandoeningen bij specifieke doelgroepen. Daarnaast zijn er vaccinatiecampagnes, zoals de HPV 18+ campagne, en worden er richtlijnen geïmplementeerd als deze vernieuwd zijn.
Ook kan ik werken als een voorzitter of adviseur tijdens overleggen, als supervisor voor basisartsen en verpleegkundigen en ga ik met mijn collega’s, zoals de deskundige infectieziektebestrijding, verpleegkundige en anios, mee naar locaties om adviezen te geven. Een voorbeeld van zo’n locatie is een AZC of verpleeghuis waar een schurft uitbraak is.
Ik werk veel op kantoor achter de computer, deels thuis en deels op locatie. Als ik uiteindelijk arts M&G ben, sluit ik ook aan bij provinciale en landelijke overleggen, waar ik politici adviseer.

Kan je vertellen hoe jouw dagen eruit zien?
Ik loop nu stage bij Veilig Thuis, daar kijk ik vooral mee en heb ik zelf wat minder taken. Tijdens mijn stage bij de GGD was dat anders. Daar begonnen we de dag met een ochtendrondje. Bij dit ochtendrondje waren verpleegkundigen, artsen en deskundigen infectieziektebestrijding aanwezig en werd er bijvoorbeeld gesproken over dringende casuïstiek of vragen over processen binnen de preventie. Eén keer per week was er een overleg waar de niet dringende casuïstiek werd besproken. Een voorbeeld van zo’n casus was dat de partner van de patiënt met een bepaalde infectieziekte werkte als kok. Dan is het van belang dat het proces van preventief handelen goed verloopt, omdat de kans op verspreiding hier een stuk hoger is. Ook wordt er tijdens zo’n overleg kritisch gekeken naar de gemaakte keuzes van andere preventieve maatregelen; kon of moest dit anders? In de tijd dat ik bij de GGD stage liep, hadden we bij uitbraken overleggen met het Outbreak Management Team (OMT) vanwege COVID-19. Ik kon dit soort overleggen bijwonen als voorzitter, maar ook als adviseur. Daarbij werkte ik aan projecten, welke ik dan implementeerde bij de GGD, zoals het ‘Vaccinaties Op Maat’ project: vaccinaties die niet in het Rijksvaccinatieprogramma zitten, maar waar iemand wel voorkeur en indicatie voor kan hebben. Daarnaast hebben we vergaderingen over nieuwe richtlijnen, welke vaak multi-interpretabel kunnen zijn. Het is dan belangrijk dat alle neuzen dezelfde kant op wijzen.

Hoe ben jij bij deze functie terecht gekomen?
Ik heb altijd gedroomd om internist-infectioloog te worden. Ik begon als anios bij de interne geneeskunde en moest enorm wennen aan de lange dagen en het verschil in de verantwoordelijkheid in vergelijking met de coschappen. Na vier jaar in opleiding te zijn geweest merkte ik dat ik eruit wilde. Ik heb mijn specialisatie uitgesteld en heb gesolliciteerd voor promotietraject. Ik heb vier jaar promotieonderzoek uitgevoerd binnen de infectieziekten. In die periode heb ik mijn gezin uitgebreid en vond ik de vrijheid van het indelen van mijn een eigen agenda heerlijk. Nadat ik mijn promotieonderzoek had afgerond twijfelde ik of ik de kliniek wel weer in wilde. Ik wist even niet hoe ik mijn gezinsleven ging combineren met de lange werkdagen en de diensten die ik moest draaien. Toch heb ik dit enkele maanden geprobeerd, maar het voelde niet meer goed. Ik ben in gesprek gegaan met mijn opleider en promoter en ben tot de conclusie gekomen dat ik wilde stoppen met de opleiding. Ik had 10 jaar binnen de interne geneeskunde gewerkt, wat moest ik nu? Gelukkig zijn er veel opties buiten het ziekenhuis en heb ik een aantal meeloopdagen kunnen regelen. Ik wist dat mijn interesse nog steeds bij infectieziekten lag. Er bleven toen twee opties over: bij de GGD gaan werken of bij de farmaceutische industrie in het kader van vaccinatieonderzoek. Uiteindelijk nam ik me voor om één jaar bij de GGD te gaan werken en het daarna weer verder te zien. Dit jaar beviel mij zo goed dat ik heb gesolliciteerd voor de opleiding.

Wat vind je het leukste aan jouw baan? En wat vind je het minst leuk?
Ik vind het erg leuk om projectmatig te werken samen met verschillende disciplines. Een voorbeeld is de HPV-vaccinatie campagne. Daar waren een verpleegkundige en ik de enige projectleden met een medische achtergrond. Er zat bijvoorbeeld ook iemand in het team die de doorstroomprocessen van de vaccinaties berekende: hoeveel mensen kan je vaccineren als je berekent hoelang het duurt om één vaccinatie te zetten? Ik leerde hier ontzettend veel van, ik had namelijk geen kennis van de andere onderdelen binnen zo’n project.
Waar ik nog erg aan moet wennen is het politieke deel van mijn werk. Wanneer ik signaleer dat er iets anders moet, probeer ik dat op de politieke agenda te krijgen. Echter zijn dit vaak preventieve maatregelen waarvan de resultaten meestal langer nodig hebben dan de politieke doorstroomtijd van vier jaar. Daarnaast is het moeilijk om van deze preventieve maatregelen al te kunnen bewijzen wat de effecten over tien jaar zijn. De politici overtuigen van het belang van deze maatregelen is dus erg lastig. Ik vind dit onderdeel niet per se het minst leuk, maar nog wel erg ingewikkeld. Ik hoor vaker van andere artsen M&G dat zij dit een lastig onderdeel van het werk blijven vinden.

Heb je patiëntencontact?
Het patiëntencontact is minimaal. Tijdens mijn stage binnen de seksuele gezondheid en reizigersgeneeskunde kon ik als achterwacht nog wel eens een patiënt zien die op het spreekuur van de verpleegkundige stond. Ik dacht dat ik dat patiëntencontact enorm ging missen, maar ik communiceer veel met de mensen binnen mijn team. Ik doe weinig werk alleen en ik heb veel interactie met mijn collega’s. Ik haal mijn voldoening uit het samenwerken met collega’s en werken aan projecten, wat ik misschien zelfs leuker vind dan direct patiëntencontact.

Infectieziekten - opleiding - Arts Maatschappij en Gezondheid

Hoe verloopt het opleidingstraject?
De opleiding tot arts M&G is verdeeld in twee fasen. Zowel de eerste als de tweede fase zijn twee jaar. De eerste fase is een profielopleiding, zoals infectieziekten bestrijding, jeugdarts, vertrouwensarts, etc. De tweede fase is voor elke profielopleiding hetzelfde, dit is dan ook overkoepelend. Je leert hoe je zaken kan signaleren en hoe je advies geeft. Je krijgt vakken als ‘integraal vernieuwen’ en ‘sturing en beleid’. Dit is dan wel toegespitst op jouw interessegebied, maar dat wordt overstijgend benaderd.
Binnen de opleiding heb je verschillende stages, waarbij je gebonden bent aan jouw GGD-regio. We kunnen bijvoorbeeld stage lopen bij de microbiologie, het RIVM of een keuzestage. Ook is er elke week een landelijke terugkomdag met een vaste groep waar je meer de diepte in gaat. Binnen het onderwijs is er ook ruimte voor keuzeonderwijs, dit kan alles zijn zoals het leren schrijven van wetenschappelijke artikelen of het bijwonen van congressen. Alles mag zolang het maar binnen jouw leerdoelen ligt.

Hoe kom je in opleiding tot arts M&G – infectieziekte bestrijding?
Na de coronapandemie is het wat lastiger om in opleiding te komen, omdat het vak veel aandacht heeft gekregen in het nieuws. Voor de pandemie waren er vaak plekken die niet gevuld werden, maar dat is gelukkig niet meer zo. Tijdens mijn sollicitatieprocedure zijn er voor het eerst mensen uitgeloot. Gelukkig is het aantal plekken voor de opleiding uitgebreid.
De sollicitatieprocedure verloopt landelijk en je kan twee keer per jaar solliciteren. Op basis van een motivatiebrief mag je naar de volgende ronde of niet. In deze ronde wordt een STARR-interview afgenomen; een interview waar je casus beschrijft binnen de competenties en jouw reflectie daarop. Als je dit goed afrondt, dan kom je in de landelijke loting terecht, waarbij je jouw voorkeur voor GGD-regio kan opgeven. Op basis van beschikbare plekken word je dan gekoppeld aan een GGD-regio.

En draai je diensten?
De meeste aios doen aan het begin van hun opleiding geen dienst, maar pas in de tweede fase. Vanwege mijn ervaring ben ik eerder gestart met het draaien van diensten. Tijdens een dienst ben je bereikbaar en word je gebeld als er iets is dat niet kan wachten tot de volgende werkdag, zoals hepatitis A of meningokokken. Ik geef dan advies en probeer verspreiding te voorkomen. In coronatijd ben ik vaak ’s avonds en ’s nachts gebeld voor schepen die de Rotterdamse haven in wilde varen, maar één of meerdere personen aan boord hadden met een COVID-19 infectie. Ik moest dan de beslissing nemen of ze veilig de haven in konden en of er een risico was voor de loods die aan boord moest komen. Nu heb ik gemiddeld één keer per week dienst, maar deze diensten zijn qua drukte niet te vergelijken met de ziekenhuisdiensten en zijn vanuit huis goed te doen.

Wat vind jij het grootste verschil tussen jouw werk in het sociale domein en het ziekenhuiswerk?
Ik vind met name het tempo wat lager en rustiger. Voor mijn gevoel was het in het ziekenhuis continu rennen, terwijl ik bij de GGD wat meer achterover kan en soms ook moet leunen. Bepaalde zaken hebben tijd nodig. Daar moet ik nog aan wennen. Er wordt vaak minder snel een knoop doorgehak dan in het ziekenhuis. Een ander verschil ten opzichte van het ziekenhuis, is dat er taken kunnen blijven liggen tot morgen. Er is weinig reden tot overwerken. Natuurlijk zijn er ook zaken die echt die dag gedaan moeten worden, maar dat is eerder uitzondering dan regel.

“Bij bijna elke infectieziekte heb ik wel een patiëntencasus in mijn hoofd, waardoor het belang van preventie wordt benadrukt.”

Komt jouw ervaring bij de interne geneeskunde van pas in jouw huidige baan? En kan je jouw functie uitoefenen zonder ziekenhuiservaring?
Door mijn ervaring bij de interne geneeskunde weet ik wat bepaalde infectieziekten kunnen doen en welke impact ze kunnen hebben. Bij bijna elke infectieziekte heb ik wel een patiëntencasus in mijn hoofd, waardoor het belang van preventie wordt benadrukt. Ik wil niet dat een andere patiënt ook zo’n ziekteproces moet doormaken. Door deze ervaringen kan ik goed prioriteren; ik realiseer me namelijk wat er gebeurt als ik bepaalde taken te lang uitstel. Ik kan goed inschatten hoe snel een bron- en contactonderzoek ingezet moet worden, omdat ik weet hoe fulminant een infectieziekte kan verlopen.
Ervaring als basisarts voor het starten met de opleiding is naar mijn mening niet per se nodig, je leert alles tijdens je werk, maar zonder klinische ervaring is het moeilijker voor te stellen waarom je handelt zoals je handelt. Als je nog nooit een hersenvliesontsteking hebt gezien, is het ziekteproces moeilijk in te schatten en is het daardoor moeilijker om prioriteiten te bepalen. Als je klinische ervaring op wilt doen voorafgaande aan de infectieziektebestrijding zou mijn advies zijn om bij de interne geneeskunde of op de SEH te gaan werken, want daar zie je de ziektebeelden waar je later de preventieve maatregelen voor gaat inzetten.

Heb je nog tips voor dokters die twijfelen over hun beroepskeuze?
Ik heb gemerkt dat je vanuit een baan in het ziekenhuis gemakkelijk switcht naar een baan in het sociale domein. Andersom is dat veel moeilijker heb ik in mijn omgeving ervaren. Dus als je twijfelt tussen deze twee werelden zou ik adviseren om eerst in het ziekenhuis te gaan werken en daarna pas in de sociale geneeskunde. Besef dat je altijd mag veranderen van gedachten, welke keuze je ook maakt. Dit wordt voor jezelf vaak moeilijker als je eenmaal een plek hebt, maar zeker niet onmogelijk. Twijfel niet aan jezelf, denk niet dat je faalt als je toch een andere keuze wilt maken: het leven verandert. Ik heb het altijd leuk gehad bij de interne geneeskunde, maar ik heb uiteindelijk gekozen voor iets wat beter bij mijn leven op dat moment paste. Als je twijfelt, zoek dan iemand op die je vertrouwt en praat erover. Laat iemand met je meedenken, je hoeft het niet alleen te doen.

Column LAD; de patiënt met een doktersbrein

Ook voor dit LAD magazine mocht ik weer een column schrijven. Dit keer een erg persoonlijk column over het moment waarop ik even patiënt werd tijdens mijn zwangerschap, maar ik de dokter in mij maar slecht kon uitschakelen. Gelukkig is het allemaal goed gekomen en inmiddels ben ik moeder van een heel lief, leuk, knap jongetje! 
Ben jij wel eens patiënt geweest terwijl je ook dokter was? Hoe ging je daarmee om?

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Nina

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Nina* is anios dermatologie. Tijdens haar coschappen werd ze overladen met dermatologische vraagstukken, waar ze moeilijk antwoord op kon geven. Hierdoor is Nina zich meer gaan verdiepen in het grootste orgaan van de mens; de huid. Al snel kwam zij erachter dat er ontzettend veel verschillende huidziekten bestaan en dat ze erg op elkaar kunnen lijken. Soms wordt de verkeerde behandeling gestart, maar bij een onschuldige huidziekte is dat gelukkig niet levensbedreigend. Bij kwaadaardige huidaandoeningen wil je dit voorkomen. Nina vertelt over een patiënte waarbij het bijna mis ging.

‘Als anios draai ik verschillende programma’s op de polikliniek, zoals spreekuur en kleine ingreepjes op de operatiekamer. Ik kan tijdens mijn werkzaamheden altijd supervisie van een dermatoloog vragen. Op onze afdeling hebben we afgesproken dat patiënten die voor het eerst op de polikliniek komen overlegd moeten worden met een dermatoloog. Zo kan je als onervaren arts veel leren, maar wordt de kans op het stellen van een verkeerde diagnose klein gemaakt.

Tijdens één van mijn ochtendspreekuren kwam een patiënte in verband met een bruine plek op haar voorhoofd. Deze plek zat er al een tijdje en ze vond de plek cosmetisch storend. De huisarts had haar doorgestuurd, omdat hij het toch niet helemaal vertrouwde. Ik heb het plekje op haar voorhoofd goed nagekeken. Het was een bruine plek die alle kenmerken had van een ouderdomswrat. Het liefst had ik haar weer naar huis laten gaan, maar vanwege de afspraken op de afdeling ging ik eerst overleggen met de superviserende dermatoloog. Hij wilde de patiënte graag nog even zien en was het daarna eens met mijn conclusie. De patiënte wilde graag van het plekje af, dus heb ik deze van de huid afgeschraapt en zekerheidshalve opgestuurd naar de patholoog. Ik zou haar over 2 weken bellen met de uitslag.

Ik had in die 2 weken niet meer aan de patiënte gedacht, vrijwel direct was zij uit mijn systeem na het consult. De dag voordat ik haar zou moeten bellen met de uitslag, klikte ik haar dossier alvast open om te zien wat de patholoog had opgeschreven. Toen ik de uitslag zag kreeg ik het ineens heel warm. Mijn hart begon sneller te kloppen en ik kreeg een weeïg gevoel in mijn onderbuik. Het huidstukje wat ik had opgestuurd bleek een melanoom te zijn. Dit is een kwaadaardige moedervlek, die kan uitzaaien als je het niet behandelt. Dit had ik totaal niet verwacht. Ik was zo overtuigd geweest van mijn eigen oordeel, dat ik de patiënte (en mezelf) gerustgesteld had. Ik zou haar morgen moeten gaan bellen met het nieuws dat het helemaal fout was. Er spookten allerlei gedachtes door mijn hoofd. Ik voelde me schuldig ten opzichte van de patiënte; ik had een verkeerde diagnose gesteld. Gelukkig had ik het stukje huid opgestuurd, maar wat nou als ik dat niet had gedaan? Dan had ze mogelijk onderhuids een kwaadaardige moedervlek gehad die was gaan uitzaaien. Hoe ging ik dit uitleggen aan de patiënte? Ik wist zeker dat ze enorm boos zou gaan worden, dat kon niet anders na wat er gebeurd was. Met lood in de schoenen liep ik naar de oncologisch gespecialiseerde dermatoloog. Ik vertelde het verhaal en de onverwachte uitslag. De dermatoloog was enorm begripvol, gaf aan dat het juist goed was dat het huidstukje uiteindelijk wel was opgestuurd en benoemde dat ik gesuperviseerd was door een dermatoloog. Ik ervaarde steun uit haar woorden en dat deed me goed, maar toch bleef het aan me knagen. Ik moest de situatie ook nog aan de patiënte gaan uitleggen. Uiteindelijk heb ik samen met de oncologisch gespecialiseerde dermatoloog de patiënte gezien op het spreekuur. Ik had de hele dag een steen in mijn maag. Continu probeerde ik me het gesprek in te beelden en de reactie van de patiënte te voorspellen. In elke voorspelling was de patiënte boos, en in mijn ogen terecht. Tijdens het gesprek met de patiënte gebeurde er iets heel anders dan ik me had voorgesteld. Ze was me dankbaar en opgelucht dat het stukje huid wel was nagekeken. Nadat ik haar vertelde dat dit niet de normale gang van zaken was en dat mij dat betreurde, wuifde ze deze excuses weg. Ze vond het fijn dat ik zo open communiceerde met haar en me kwetsbaar durfde op te stellen. Ze benoemde dat ik mijn supervisor had mee laten kijken, het huidstukje heb laten nakijken en nu met haar in gesprek ging over de uitslag. Ze benoemde dat ze het prettiger had gevonden als het direct goed was gegaan, maar dat er zorgvuldig was gekeken. Ze was totaal niet boos. Na dit gesprek was ik enorm opgelucht.

“Fouten maken we allemaal, de manier hoe we hiermee omgaan is belangrijk.”

Wij dokters zijn mensen. En waar mensen werken kunnen fouten worden gemaakt. Van deze casus heb ik geleerd dat een fout maken en dit moeten toegeven aan een patiënt absoluut niet leuk is, maar dat het juist dan goed is om hier open over te communiceren. Fouten maken we allemaal, de manier hoe we hiermee omgaan is belangrijk. Er zullen genoeg patiënten zijn die niet zo begripvol zouden hebben gereageerd als deze patiënte, maar het kwetsbaar en toetsbaar opstellen van een arts is een onmisbare vaardigheid. Durf het gesprek met je patiënt aan te gaan, hoe vervelend dat ook voelt. Je zult zien dat je patiënten je kunnen verrassen en vergevingsgezind kunnen zijn.

*de naam Nina is gefingeerd. De echte naam is bekend bij de redactie.

In gesprek met een tropenarts

Na de zelfzorg zomer is het weer tijd voor een splinternieuwe blog over een heel erg leuk specialisme, namelijk de tropengeneeskunde! Ik ga in gesprek met tropenarts Lauren.
Maar eerst even dit:
Wist je dat..
– de Nederlandse opleiding tot AIGT uniek in de wereld is? Nergens anders ter wereld bestaat de combinatie van een klinische opleiding, global health cursus en buitenland training. Dit maakt een AIGT’er na afstuderen uitermate geschikt voor diverse posities in binnen- en buitenland, zowel voor klinische, wetenschappelijke als beleidsmatige functies.
– e
r een uniek boek bestaat, genaamd ‘Into the world’? Hierin worden portretten van verschillende AIGT’ers en hun visies en diverse ervaringen binnen de internationale gezondheidszorg en tropengeneeskunde geschetst. Wil je meer weten over wat AIGT’ers nu uiteindelijk allemaal kunnen doen in de praktijk is dit een erg illustratief en must-read boek. Je vindt het boek hier.

Lauren, jij gaat ons iets vertellen over jouw werk als tropenarts! We zijn heel benieuwd.
Tropengeneeskunde, oftewel arts internationale gezondheidszorg en tropengeneeskunde (AIGT). In de opleiding word je klaargestoomd voor diverse posities binnen global health. De eerste twee jaren van de opleiding ben je in Nederland aan het werk als arts-assistent in de kliniek. Hier ontwikkel je noodzakelijke, algemene basiskennis en vaardigheden die je nodig hebt om uiteindelijk in een low-resource setting, op verantwoorde wijze je werk als generalist te kunnen verrichten. Op regelmatige basis volg je samen met je collega AIGT’ers in opleiding uit alle andere ziekenhuizen in het land cursusdagen die inhoudelijk dieper ingaan op tropenpathologie.

Kennismaking met 2 queen mothers op een cultureel festival in Ghana. Queen mothers zijn vooraanstaande dames die zich op verschillende manieren inzetten voor o.a. ontwikkeling, gezondheidszorg of onderwijs.

Waarom heb je gekozen voor AIGT, was het een lastige keuze? 
Al van jongs af aan voelde ik een drang om andere landen, talen en culturen te ontdekken. Het idee dat de hele wereld je werkveld kon worden, sprak mij wel aan. Toen ik tijdens mijn coschappen voor het eerst naar de Tropencarrièredag ging, waar ik enthousiaste AIGT’ers over hun uiteenlopende ervaringen hoorde vertellen, was ik om. Dit wilde ik ook doen! De keuze was voor mij dan ook eigenlijk vrij snel gemaakt. Ik heb het geluk gehad dat ik mijn semi-arts stage in Ghana mocht doen. Hier kon ik echt proeven van het leven als toekomstig arts en mens in een low-resource setting. De combinatie van klinisch werk als arts en tegelijkertijd maatschappelijk actief zijn beviel mij erg goed. Dit was voor mij zo een inspirerende ervaring dat ik besloot om te solliciteren voor een opleidingsplek. Ik heb nog even getwijfeld of ik niet eerder een extra master of PhD in global health ambieerde, maar mijn wens om klinische ervaring op te doen, en tegelijkertijd mezelf te ontwikkelen binnen de public health, leidde me uiteindelijk toch naar de opleiding tot AIGT. Wie weet komt die extra master of het onderzoek er op een later moment nog wel een keer van.

Op OK met lokaal personeel in Ghana. Gelukkig zonder stroomstoring.

Hoe ziet de sollicitatie procedure voor een opleidingsplek eruit? 
Wanneer je AIGT wilt worden, kan je solliciteren bij het OIGT, het opleidingsinstituut voor internationale gezondheidszorg en tropengeneeskunde. Dit is een landelijk instituut. De opleiding wordt dus centraal gecoördineerd en niet regionaal, zoals bijvoorbeeld de opleiding tot chirurg of anesthesioloog. Enkele keren per jaar vinden sollicitatierondes plaats. De deadline voor het insturen van je brief en het aantal beschikbare plekken kan je op de website van het OIGT vinden. Je solliciteert gericht voor een profiel binnen de opleiding tot AIGT, afhankelijk van je persoonlijke voorkeur. Enerzijds kan kiezen tussen het klassieke profiel, waarbij de eerste twee jaren van je opleiding zullen bestaan uit 1 jaar assistentschap binnen de chirurgie en vervolgens 1 jaar binnen de gynaecologie/verloskunde. Anderzijds kan je opteren voor het moeder en kind profiel. Daarbij bestaan de eerste twee jaren van je opleiding uit een jaar assistenschap kindergeneeskunde en vervolgens ook 1 jaar gynaecologie en verloskunde.

En hoe ziet de opleiding er vervolgens dan uit? 
Wanneer je bent aangenomen krijg je de kans om een voorkeur aan te geven wat betreft geaccrediteerd ziekenhuis en/of regio waar je graag geplaatst zou willen worden. Belangrijk om te beseffen dat er een grote mate van flexibiliteit van je wordt verwacht. Men probeert zeker gehoor te geven aan persoonlijke voorkeuren, maar dit is vanwege meerdere factoren soms niet mogelijk. Ook bij het schakelen van jaar 1 naar jaar 2 van de opleiding kan het zijn dat je van kliniek (en dus mogelijk van de ene kant van het land naar de andere kant) wisselt.
Na het afronden van je tweede jaar mag je je inschrijven voor de Nederlandse Tropencursus (NTC) aan het Koninklijk Instituut van de Tropen (KIT). Dit is een intensieve cursus van 3 maanden, die ingaat op relevante thema’s binnen de global health om je nog beter uit te rusten met kennis en skills voor in de tropen. Zodra je je NTC-certificaat op zak hebt, kan het eindelijk echt beginnen: je buitenlandstage! Gedurende de laatste 6 maanden van je opleiding ben je aan het werk op een toegewezen plek in het buitenland, veelal op het Afrikaanse continent of in India. Je bent niet vrij om zelf een plek in het buitenland te zoeken voor deze stage, aangezien het opleidingsinstituut nauwe contacten heeft met de betrokken ziekenhuizen om zo de kwaliteit van de stage te kunnen waarborgen.
Concluderend duurt de volledige opleiding officieel 27 maanden: 9 maanden chirurgie of kindergeneeskunde, 9 maanden gynaecologie/verloskunde, 3 maanden NTC en 6 maanden buitenlandstage. In de praktijk doe je er gemiddeld drie jaar over. Dit komt doordat de Nederlandse ziekenhuizen je in de eerste twee jaren aannemen voor telkens 1 jaar in plaats van slechts 9 maanden. Hierdoor kan je de eerste 3 maanden wennen aan je nieuwe werkplek om vervolgens gedurende de resterende 9 maanden het maximale uit je opleidingstijd te kunnen halen.

Is het lastig om een opleidingsplek te bemachtigen. Wat zijn de criteria?
De populariteit van de opleiding wisselt door de jaren heen en zo ook de concurentie wanneer je solliciteert. Over het algemeen zijn er wel steeds meerdere sollicitanten per beschikbare plek. Het is belangrijk dat je aantoonbare affiniteit hebt met beide vakgebieden uit het profiel waarvoor je solliciteert. Ik raad je aan om je CV na afstuderen als basisarts aan te vullen met  minstens een halfjaar klinische ervaring als ANIOS. Op deze manier geef je jezelf ademruimte om te kunnen wennen aan jezelf als arts. De opleiding is kort en daardoor best pittig. Eerdere werkervaring zal je helpen om sneller je draai te kunnen vinden als AIOS. Binnen welk vakgebied je ANIOS-ervaring wenst op te doen, is afhankelijk van je eigen interesse. Het gaat erom dat je voor jezelf uitzoekt welke competenties je graag wilt ontwikkelen voordat je in opleiding gaat (bv. stressbestendigheid, zaalwerk, teamwerk etc.). Dat kan zowel als ANIOS kindergeneeskunde, SEH, chirurgie of gynaecologie, maar wellicht ook binnen een ander specialisme. Daarnaast is het belangrijk dat je een eerdere buitenland ervaring hebt opgedaan (bv. tropen coschap of vrijwilligerswerk). Hieruit mag dan blijken dat je over skills beschikt om je mannetje te kunnen staan in diverse interculturele situaties en low-resource settingen.

Wat vind je het allerleukst aan jouw baan? En wat het lastigst?
Heb je even? Hierover kan ik uren praten. Het allerleukste aan AIGT zijn is de vrijheid en creativiteit die ik in het vak terugvind. Je komt op bijzondere plekken terecht en ontmoet gaandeweg nog meer bijzondere mensen. Door met een open blik naar de wereld, geneeskunde en gezondheidzorg in het algemeen te kijken, leer je heel veel dingen in perspectief te plaatsen. Dit is iets wat in je latere leven, wat je ook mag gaan doen, sowieso een verworven kwaliteit is.
Als ik dan echt iets moet noemen wat ik lastig vind, is het misschien de positie die je als AIGT’er hebt in Nederland. Sinds 2014 is AIGT gelukkig een door het College Geneeskundig Specialismen (CGS) erkende profielopleiding. Dit houdt in dat er in Nederland een officiële erkenning is gekomen voor de internationale gezondheidszorg en tropengeneeskunde als deelgebied. Mijn voorgangers hebben hier hard voor gewerkt en het is aan onze generatie om de rol en het belang van de AIGT’er binnen onze gezondheidszorg verder te blijven versterken. Hiervoor is een lange adem nodig. Met het oog op globalisering en toenemende mobiliteit in onze wereld en maatschappij is er immers een toenemende behoefte aan experts op het gebied van zorg voor bijvoorbeeld migranten of achterstandsgroepen. Ik geloof er dan ook heilig in dat we goede stappen vooruit maken.

Samen met lokaal personeel geïnterviewd worden op de lokale radio om awareness te creëren over prematuriteit.

Aanwezigheid op een begrafenis van de vader van een vriend uit Ghana, uiteraard in gepaste klederdracht.

Draai je ook diensten? En hoe zien die diensten eruit?
Tijdens je eerste twee jaren als arts-assistent in Nederland draai je veelal mee in het dienstrooster zoals alle andere ANIOS/AIOS op je afdeling. Tijdens de buitenlandstage is de dienstbelasting afhankelijk van o.a. de plek waar je werkt, maar bijvoorbeeld ook van je leerdoelen. Hoe vaak je dienst draait en wat je inhoudelijk tijdens de diensten doet (bv. aanspreekpunt voor 1 afdeling, of voor meerdere afdelingen), kan je met je lokale opleider bespreken.

Lange diensten in tropische temperaturen betekent soms ook wel extreme vermoeidheid. Betrapt…

Hoe veel administratie heb jij? Is dat net zoveel als in het ziekenhuis? 
Zolang je in een Nederlands ziekenhuis werkt, is de hoeveelheid administratie uiteraard en helaas gelijk aan deze bij iedere andere klinische baan. Daarna varieert het van de plek waar je komt te werken en het soort werk wat je gaat doen, van klinisch werk tot projectmatig werk of research etc.

Heb je tips voor (jonge) dokters die twijfelen over hun opleidingskeuze? 
Wees niet bang om een keuze te maken. Durf te doen wat goed voelt en niet wat anderen denken wat goed voor je is. Ga op ontdekking, stel je leerbaar op, probeer vanalles en je merkt vanzelf of iets echt bij je past. En zo niet, dan ga je lekker iets anders doen. Daarvoor is het nooit te laat. Zolang je op je eigen tempo vooruit gaat, bestaat er mijn inziens niet iets als ‘de boot missen’.
Ga met mensen in gesprek en stel alle vragen die je hebt. Overweeg je ook AIGT’er te worden? Meld je dan aan voor de tropencarrièredag en laat je inspireren. Meer informatie over deze dag kan je vinden via de website van TROIE, de vereniging voor AIOS AIGT. (http://troie.nl/tropen-carriere-dag/)

Zelfzorg zomer

Het is juli, de eerste helft van het jaar is voorbij gevlogen en het is tijd voor de zomer(vakantie). Een goed moment om de batterij op te laden en het eerste half jaar te evalueren. Staat mijn batterij nog op groen? Heb ik mijn doelen gehaald? Hoe zit ik in mijn vel? Wat zou ik nog graag willen voor dit jaar? En hoe zorg ik voor de welverdiende rust? Wij besteden de hele zomer aandacht aan zelfzorg met eerder gepubliceerde blogs. Doe je met ons mee?

  1. Werk-privé balans (16 juli)
    Tijd voor vakantie? Of een krappe bezetting op het werk door vakantie van collega’s? Zorg voor een goede werk-privé balans met de tips is deze blog
  2. Tips om fit te blijven tijdens de (nacht)diensten (23 juli).
    Heb jij nu meer (nacht)diensten? Zorg dan dat je fit blijft met deze tips!
  3. Alle ballen hoog houden (30 juli).
    Hoe blijf je dan ook nog een beetje gezond en fit naast al die diensten en je drukke baan? Lees hier de eerder geschreven blog.
  4. Op pad en een overvolle agenda (6 augustus)
    Ja, die agenda staat bomvol, maar zorg dat ie gevuld is met leuke dingen waar je van oplaadt! Ga naar de blog.
  5. Dokter en moeder zijn (13 augustus).
    Een tijd geleden vroeg ik twee dokters hoe zij hun werk combineren met het moederschap? Toen wist ik nog niet dat ik deze zomer zelf moeder zou worden van een fantastisch jongetje. Lees hier hen verhaal!
  6. Doelen (20 augustus).
    We zijn op de helft van het jaar, hoe staat het met jouw gestelde doelen? Lees hier hoe jij kan zorgen dat je je doelen nog haalt.

Column LAD: Wilt u gereanimeerd worden?

Vorige week verscheen alweer mijn zesde column in het tijdschrift van de Landelijke Artsenvereniging in Dienstverband (LAD). ‘Wilt u gereanimeerd worden?’ gaat over dat lastige gesprek over eventuele behandelbeperkingen wat we dagelijks voeren met onze patiënten, vaak op de spoedeisende hulp. Want hoe voer je dat gesprek? Wat willen we eigenlijk weten? En wat is nou een goede vraag om te stellen? Wat is kwaliteit van leven voor onze patiënt en hoe komen we daarachter?
Het blijft lastig en zoals je kunt lezen heb ik de oplossing nog niet gevonden.
Hoe ga jij dit gesprek aan met jouw patiënten?

In gesprek met een Arts Voortplantingsgeneeskunde

Deze week een bijzondere blog, namelijk met een Arts Voortplantingsgeneeskundunde, ook wel eens IVF-arts genoemd.
Voor mij een compleet onbekend specialisme en daarom des te leuker om hier iets over te leren. Want zoals we al vaker hebben gezien via deze website: er is als basisarts zoveel meer te kiezen dan we denken!
Ik ga in gesprek met Linda, die sinds 2016 bij dit specialisme werkt in het academische ziekenhuis te Maastricht, MUMC+.

Linda, wat leuk dat je iets willen vertellen over jouw werk! Hoe zien jouw dagen eruit als Arts Voortplantingsgeneeskunde
Op dit moment combineer ik dagen in de kliniek met een PhD traject. Op klinische dagen doe ik in de ochtend de eicelpuncties, maak ik cyclusdagecho’s of superviseer ik de nieuwe IVF arts(en). Tussen de middag hebben we een patiëntenbespreking en is er tijd voor lunch. Daarna zijn de plaatsingen van de embryo’s, intake gesprekken, zwangerschapsecho’s of evaluatiegesprekken. Op onderzoeksdagen zie ik (onderzoeks)patiënten op een themaspreekuur, neem ik endometriumbiopten af, verwerk ik de data of ben ik bezig met het schrijven van een artikel. Daarnaast ben ik sinds kort gestart met de begeleiding van een nieuwe PhD student.

Hoe ben je eigenlijk bij de Voortplantingsgeneeskunde terecht gekomen?
Ik heb lang gedacht huisarts te willen worden. Maar tijdens het coschap merkte ik dat ik niet echt een generalist ben, het past beter bij mij om me helemaal vast te bijten op één onderwerp. Ik maakte vrij toevallig kennis met de IVF afdeling. Tijdens een korte wetenschapsstage bij de obstetrie deelde ik een kamer met een research nurse van de IVF. Ik liep een dag mee met een IVF arts die promotieonderzoek combineerde met de kliniek. De verschillende werkzaamheden spraken me enorm aan: echo’s, eicelpuncties, embryo’s plaatsen, zwangerschapsecho’s maken, en ook de mogelijkheid om als PhD student het werk als IVF arts te combineren. Je krijgt als IVF arts een inkijkje in een hele bijzondere periode in het leven van een patiënt. Die periode is gevuld met een hele mooie wens, maar gaat vaak ook gepaard met tegenslagen en spanningen. Dit maakt het werk intens, maar ook ontzettend dankbaar. Ik deed destijds de master Arts Klinisch Onderzoeker (AKO), en toen er een kans voorbij kwam om aan de slag te gaan als IVF arts – onderzoeker was de keuze dan ook snel gemaakt!

En hoe word je dan Arts Voortplantingsgeneeskunde, ook wel IVF arts?
Toen ik startte als IVF arts was er nog geen sprake van een specifieke opleiding. De sollicitatie bestond uit het schrijven van een brief en een gesprek met een IVF arts, embryoloog en gynaecoloog. Nadien leerde je het vak op de werkvloer onder supervisie van ervaren collega’s. Sinds kort is er sprake van een opleiding tot Arts Voortplantingsgeneeskunde, welke twee jaar duurt. Je wordt opgeleid in het ziekenhuis waar je als IVF arts bent aangenomen. De ingangseis voor de opleiding is je diploma als basisarts en ingeschreven staan als lid van de Vereniging van fertiliteitsartsen. Daarnaast moet je werkzaam zijn in een kliniek die de opleiding kan aanbieden en zeker niet alle ziekenhuizen hebben deze optie. Vacatures voor een baan als IVF arts komen regelmatig voorbij via de website van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie).

Hoe ziet de huidige opleiding eruit?
In twee jaar leer je door middel van tien verschillende modules (zoals het oriënterend fertiliteitsonderzoek, endocrinologie van de voortplanting, echografie, zwangerschap, endometriose, etc.) alle aspecten van de Voortplantingsgeneeskunde kennen. Zelf voldeed ik door mijn ervaringsjaren en bezoeken aan (inter)nationale congressen aan de opleidingscriteria, en heb ik na het aanleveren van de benodigde documenten de registratie als arts Voortplantingsgeneeskunde verkregen. Iedere vijf jaar dient een herregistratie plaats te vinden.

Wat vind je het allerleukst aan jouw baan? En wat het lastigst?  
De snelle ontwikkelingen op het gebied van artificiële reproductieve technieken en de ethische dilemma’s die daarbij ontstaan vind ik ontzettend interessant. Denk hierbij aan het toepassen van IVF/ICSI behandelingen voor wensouders met een erfelijke aandoening om te voorkomen dat deze aandoening doorgegeven wordt, oftewel PGT (pre-implantatie genetische test). Maar ook IVF/ICSI behandelingen bij transgender personen, of fertiliteitspreservatie (het invriezen van sperma- of eicellen) vanwege een maligniteit of in het kader van social freezing, waarbij je eicellen invriest om op een later moment je eventuele kinderwens te vervullen.
Daarnaast kan ik mijn klinische taken combineren met onderzoek wat een extra uitdaging geeft aan mijn baan. Het presenteren van onderzoek op congressen zorgt ervoor dat we up-to-date blijven en heeft mij al op verschillende plekken gebracht in Nederland, maar ook in Wenen, Copenhagen, Bilbao, Edinburgh, Geneve en onlangs in Los Angeles.    

Heb je als IVF arts ook dienst? En hoe ziet zo’n dienst er dan uit?
Ja, in het weekend hebben we soms dienst. We zijn dan bereikbaar en komen in huis voor echo’s, inseminaties of embryoplaatsingen. Een groot voordeel vind ik dat ik geen avond- of nachtdiensten heb als IVF arts. Ik ben 1,5 jaar geleden moeder mogen worden van ons zoontje Raf, en met een man als huisarts is het combineren van het gezinsleven met één agenda gevuld met onregelmatige diensten al best een uitdaging! Daarnaast blijft er zo in de avond ook tijd over voor ontspanning zoals een tennistraining, het lezen van een goed boek of een rondje wandelen met een vriendin.

En hoe staat het met de administratielast als IVF arts?
De administratie is denk ik vergelijkbaar met de meeste andere specialismen. Alle consulten worden genoteerd in het Landelijk Specialistisch Fertiliteits Dossier en we maken brieven om de huisarts te informeren over de voortgang van het traject.

Tot slot, heb je tips voor (jonge) dokters die twijfelen over hun opleidingskeuze?  
Kom zeker een dagje mee kijken! We zijn regelmatig op zoek naar nieuwe collega’s en door een dag mee te draaien op de werkvloer krijg je meteen een goed beeld van hoe onze werkdagen eruit zien.


Enthousiast geworden na het lezen van deze blog? Laat het ons weten via instagram of mail