Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Inez

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Inez is huisarts in opleiding. Voordat zij begon aan deze opleiding startte zij met een promotietraject. Elk promotietraject is anders, maar het eindigt altijd met een verdediging van het proefschrift. We kennen allemaal wel iemand die gepromoveerd is, maar wat houdt een promotietraject in? En hoe spannend is zo’n verdediging? Inez neemt ons mee in haar ervaringen tijdens haar promotiejaren.

Inez vertelt:
‘In 2019 ben ik gaan werken als fertiliteitsarts, waarbij ik ook startte aan mijn promotietraject op de afdeling Gynaecologie & Fertiliteit. Hiervoor had ik mijn wetenschappelijke stage bij de gynaecologie gedaan, waarin ik positief verrast was door zowel de gynaecologie als het doen van wetenschappelijk onderzoek. Toen de mogelijkheid zich voordeed om een promotietraject te starten was deze keuze dan ook snel was gemaakt. De titel van mijn proefschrift is “Safety and efficacy of tubal flushing with ethiodized oil”. Wanneer koppels doorverwezen worden naar de fertiliteitspoli wordt er vaak aanvullend onderzoek ingezet. Een mogelijkheid is het testen van de doorgankelijkheid van de eileiders. Hier zouden namelijk afwijkingen kunnen worden gevonden, die een verklaring zouden kunnen zijn voor het uitblijven van een zwangerschap. Tijdens mijn promotietraject heb ik onderzoek gedaan naar het gebruik van oliehoudend contrastmiddel bij verschillende vormen van diagnostiek naar de doorgankelijkheid van de eileiders bij vrouwen met een verminderde vruchtbaarheid. Deze diagnostiek wordt tubadiagnostiek genoemd. Hysterosalpingografie is een specifieke methode van tubadiagnostiek. Daarbij kan er zowel oliehoudend als waterhoudend contrast worden gebruikt. Uit eerdere onderzoeken bleek dat de vrouwen die oliehoudend contrastmiddel hadden gekregen tijdens zo’n onderzoek, tien procent meer kans hadden op een levend geboren kindje. Mijn onderzoek ging over het achterliggende werkingsmechanisme van dit vruchtbaarheidsbevorderende effect van het oliehoudend contrastmiddel, de veiligheid van het contrastmiddel en de toepasbaarheid bij andere methoden van tubadiagnostiek.

Ik kijk terug op mijn promotietraject als een prachtige aanvulling op mijn klinisch werk als arts. Met name de afwisseling en het samenwerken met andere onderzoekers gaf mij veel energie. Ik werkte in een enthousiast en internationaal team met onderzoekers van binnen en buiten de medische wereld. Hierdoor heb ik vaardigheden geleerd die ik in de rest van mijn carrière kan gebruiken, zoals effect samenwerken, coördineren en plannen. Ik kreeg de ruimte om mijn nieuwsgierigheid de vrije loop te laten en me helemaal te verdiepen in dit specifieke onderwerp. Het was daardoor goed mogelijk om snel een expert te worden, wat mij motiveerde om de hiaten in de huidige wetenschappelijke kennis op te kunnen vullen met mijn eigen onderzoeken. Zelfs het Engels wetenschappelijk schrijven zag ik als een leuke uitdaging. Dat had ik niet verwacht van mezelf, normaal houd ik niet zo van schrijven. Natuurlijk kent een promotietraject ook zijn keerzijde. Voor mij was dat de bureaucratie rondom het opstarten van een onderzoek, de ellenlange protocollen die ik heb geschreven en de vele formulieren die met een ‘natte’ handtekening ondertekend moesten worden. Een digitale handtekening voldoet helaas vaak niet bij de medisch ethische toetsingscommissie. Gelukkig heb ook ik de noodzakelijke procedures uiteindelijk goed doorlopen, het enthousiasme in het vakgebied en het onderzoek wat we gingen uitvoeren zorgde ervoor dat ik gemotiveerd bleef.

“Doordat ik me goed had voorbereid, had ik er alle vertrouwen in dat ik op de dag zelf mijn proefschrift kon verdedigen.”

Na drie-en-een-half jaar was het zo ver: ik mocht mijn promotie gaan verdedigen. Ik had voldoende artikelen gepubliceerd en mocht het traject gaan afronden. Het is heel gek dat je jarenlang naar die ene dag toe hebt gewerkt en ondanks dat je proefschrift al beoordeeld is door de commissie en de verdediging grotendeels een formaliteit is, wilde ik dit traject graag afsluiten met een mooie dag. Ik wist al een beetje wat ik kon verwachten van een verdediging, omdat ik in de jaren ervoor verdedigingen van collega’s had kunnen bijwonen. Hierdoor kon ik enerzijds zien hoe het er in het algemeen aan toe gaat tijdens zo’n dag qua gebruiken en tradities, maar kon ik ook alvast horen wat voor vragen er gesteld worden door de commissie. Zelf heb ik als extra voorbereiding een proefverdediging gehouden met mijn promotieteam. De hoofdstukken van mijn proefschrift hadden we verdeeld, waardoor iedereen mij over één hoofdstuk een aantal vragen kon stellen. Dit vond ik een fijne manier om te oefenen met de formele vragen en de manier om hierop te antwoorden. Doordat ik me goed had voorbereid, had ik er alle vertrouwen in dat ik op de dag zelf mijn proefschrift kon verdedigen. Toch was ik gespannen voor en op de dag van de verdediging. Dit was niet zo zeer voor de verdediging zelf; ik was namelijk degene die alle artikelen had geschreven. Ik was zenuwachtiger voor de formele tradities. Uiteindelijk viel juist dit laatste me alles mee. De commissie zat wel grotendeels in toga, maar vrijwel direct na binnenkomst ervaarde ik de sfeer als vriendelijk en gezellig. Wat ik me toch wel voor had gesteld als een ‘verhoor’ vanuit de commissie, voelde als een interessante discussie op het gebied waar ik me meer dan thuis in voelde. Doordat ik me al snel op mijn gemak voelde, kon ik tegen al mijn verwachtingen in zelfs tijdens deze discussie van het moment genieten. Dit had ik me vooraf echt niet kunnen voorstellen. Ik kijk hierdoor met een voldaan gevoel terug op deze dag en ik zie het echt als een prachtige afsluiting voor al het werk van de jaren daarvoor.

Het is een mooie ervaring, maar ik zou adviseren echt alleen een promotietraject aan te gaan als je dit zelf wil en niet omdat dit nodig is voor een specialisatie. Het is een lang traject waarin je je volledig gaat verdiepen in één onderwerp. Daarnaast wordt er verwacht dat je erg zelfstandig te werk gaat. Als je voor de start van het traject niet zelf enthousiast bent, dan kan het erg zwaar worden om je over de toch regelmatig ook saaie administratieve klusjes heen te zetten en gemotiveerd te blijven voor jouw onderzoek. Als voorbereiding voor een verdediging adviseer ik om vooraf verschillende verdedigingen te bezoeken, zodat je een beter beeld kan krijgen van hoe het eraan toe gaat. Daarnaast vond ik, zoals ik al eerder heb beschreven, de proefpromotie met je eigen team prettig om te doen. Maar vertrouw vooral op het feit dat jij uiteindelijk toch als beste in de zaal op de hoogte bent van het onderwerp: al die jaren en energie zijn de beste voorbereiding.

In gesprek met aios Maatschappij en Gezondheid (M&G) – infectieziektebestrijding

Marijke Langenberg is aios Maatschappij en Gezondheid (M&G) – infectieziektebestrijding. Zij heeft geneeskunde gestudeerd in Leiden, was aios interne geneeskunde en promoveerde binnen de infectieziekten. Na 10 jaar binnen de interne geneeskunde gewerkt te hebben, heeft zij het roer om gegooid.

Wat leuk dat je ons iets wilt vertellen over jouw werk, Marijke. Wat is jouw functie en wat houdt deze functie in?
Ik ben in opleiding tot arts Maatschappij en Gezondheid met het profiel infectieziektebestrijding. Dagelijks houd ik mij bezig met verschillende onderdelen van dit profiel. Denk hierbij aan de meldingsplicht die artsen en laboratoria hebben voor bepaalde infectieziekten en het bron- en contactonderzoek (wie is er allemaal in contact gekomen met de patiënt en hoe wordt verdere verspreiding voorkomen). Daarnaast horen ook de reizigersgeneeskunde (het vóórkomen van ziekte bij reizigers, zoals vaccinaties) en het centrum seksuele gezondheid bij de infectieziektebestrijding. Het centrum seksuele gezondheid richt zich met name op voorlichting en behandeling van seksuele aandoeningen bij specifieke doelgroepen. Daarnaast zijn er vaccinatiecampagnes, zoals de HPV 18+ campagne, en worden er richtlijnen geïmplementeerd als deze vernieuwd zijn.
Ook kan ik werken als een voorzitter of adviseur tijdens overleggen, als supervisor voor basisartsen en verpleegkundigen en ga ik met mijn collega’s, zoals de deskundige infectieziektebestrijding, verpleegkundige en anios, mee naar locaties om adviezen te geven. Een voorbeeld van zo’n locatie is een AZC of verpleeghuis waar een schurft uitbraak is.
Ik werk veel op kantoor achter de computer, deels thuis en deels op locatie. Als ik uiteindelijk arts M&G ben, sluit ik ook aan bij provinciale en landelijke overleggen, waar ik politici adviseer.

Kan je vertellen hoe jouw dagen eruit zien?
Ik loop nu stage bij Veilig Thuis, daar kijk ik vooral mee en heb ik zelf wat minder taken. Tijdens mijn stage bij de GGD was dat anders. Daar begonnen we de dag met een ochtendrondje. Bij dit ochtendrondje waren verpleegkundigen, artsen en deskundigen infectieziektebestrijding aanwezig en werd er bijvoorbeeld gesproken over dringende casuïstiek of vragen over processen binnen de preventie. Eén keer per week was er een overleg waar de niet dringende casuïstiek werd besproken. Een voorbeeld van zo’n casus was dat de partner van de patiënt met een bepaalde infectieziekte werkte als kok. Dan is het van belang dat het proces van preventief handelen goed verloopt, omdat de kans op verspreiding hier een stuk hoger is. Ook wordt er tijdens zo’n overleg kritisch gekeken naar de gemaakte keuzes van andere preventieve maatregelen; kon of moest dit anders? In de tijd dat ik bij de GGD stage liep, hadden we bij uitbraken overleggen met het Outbreak Management Team (OMT) vanwege COVID-19. Ik kon dit soort overleggen bijwonen als voorzitter, maar ook als adviseur. Daarbij werkte ik aan projecten, welke ik dan implementeerde bij de GGD, zoals het ‘Vaccinaties Op Maat’ project: vaccinaties die niet in het Rijksvaccinatieprogramma zitten, maar waar iemand wel voorkeur en indicatie voor kan hebben. Daarnaast hebben we vergaderingen over nieuwe richtlijnen, welke vaak multi-interpretabel kunnen zijn. Het is dan belangrijk dat alle neuzen dezelfde kant op wijzen.

Hoe ben jij bij deze functie terecht gekomen?
Ik heb altijd gedroomd om internist-infectioloog te worden. Ik begon als anios bij de interne geneeskunde en moest enorm wennen aan de lange dagen en het verschil in de verantwoordelijkheid in vergelijking met de coschappen. Na vier jaar in opleiding te zijn geweest merkte ik dat ik eruit wilde. Ik heb mijn specialisatie uitgesteld en heb gesolliciteerd voor promotietraject. Ik heb vier jaar promotieonderzoek uitgevoerd binnen de infectieziekten. In die periode heb ik mijn gezin uitgebreid en vond ik de vrijheid van het indelen van mijn een eigen agenda heerlijk. Nadat ik mijn promotieonderzoek had afgerond twijfelde ik of ik de kliniek wel weer in wilde. Ik wist even niet hoe ik mijn gezinsleven ging combineren met de lange werkdagen en de diensten die ik moest draaien. Toch heb ik dit enkele maanden geprobeerd, maar het voelde niet meer goed. Ik ben in gesprek gegaan met mijn opleider en promoter en ben tot de conclusie gekomen dat ik wilde stoppen met de opleiding. Ik had 10 jaar binnen de interne geneeskunde gewerkt, wat moest ik nu? Gelukkig zijn er veel opties buiten het ziekenhuis en heb ik een aantal meeloopdagen kunnen regelen. Ik wist dat mijn interesse nog steeds bij infectieziekten lag. Er bleven toen twee opties over: bij de GGD gaan werken of bij de farmaceutische industrie in het kader van vaccinatieonderzoek. Uiteindelijk nam ik me voor om één jaar bij de GGD te gaan werken en het daarna weer verder te zien. Dit jaar beviel mij zo goed dat ik heb gesolliciteerd voor de opleiding.

Wat vind je het leukste aan jouw baan? En wat vind je het minst leuk?
Ik vind het erg leuk om projectmatig te werken samen met verschillende disciplines. Een voorbeeld is de HPV-vaccinatie campagne. Daar waren een verpleegkundige en ik de enige projectleden met een medische achtergrond. Er zat bijvoorbeeld ook iemand in het team die de doorstroomprocessen van de vaccinaties berekende: hoeveel mensen kan je vaccineren als je berekent hoelang het duurt om één vaccinatie te zetten? Ik leerde hier ontzettend veel van, ik had namelijk geen kennis van de andere onderdelen binnen zo’n project.
Waar ik nog erg aan moet wennen is het politieke deel van mijn werk. Wanneer ik signaleer dat er iets anders moet, probeer ik dat op de politieke agenda te krijgen. Echter zijn dit vaak preventieve maatregelen waarvan de resultaten meestal langer nodig hebben dan de politieke doorstroomtijd van vier jaar. Daarnaast is het moeilijk om van deze preventieve maatregelen al te kunnen bewijzen wat de effecten over tien jaar zijn. De politici overtuigen van het belang van deze maatregelen is dus erg lastig. Ik vind dit onderdeel niet per se het minst leuk, maar nog wel erg ingewikkeld. Ik hoor vaker van andere artsen M&G dat zij dit een lastig onderdeel van het werk blijven vinden.

Heb je patiëntencontact?
Het patiëntencontact is minimaal. Tijdens mijn stage binnen de seksuele gezondheid en reizigersgeneeskunde kon ik als achterwacht nog wel eens een patiënt zien die op het spreekuur van de verpleegkundige stond. Ik dacht dat ik dat patiëntencontact enorm ging missen, maar ik communiceer veel met de mensen binnen mijn team. Ik doe weinig werk alleen en ik heb veel interactie met mijn collega’s. Ik haal mijn voldoening uit het samenwerken met collega’s en werken aan projecten, wat ik misschien zelfs leuker vind dan direct patiëntencontact.

Infectieziekten - opleiding - Arts Maatschappij en Gezondheid

Hoe verloopt het opleidingstraject?
De opleiding tot arts M&G is verdeeld in twee fasen. Zowel de eerste als de tweede fase zijn twee jaar. De eerste fase is een profielopleiding, zoals infectieziekten bestrijding, jeugdarts, vertrouwensarts, etc. De tweede fase is voor elke profielopleiding hetzelfde, dit is dan ook overkoepelend. Je leert hoe je zaken kan signaleren en hoe je advies geeft. Je krijgt vakken als ‘integraal vernieuwen’ en ‘sturing en beleid’. Dit is dan wel toegespitst op jouw interessegebied, maar dat wordt overstijgend benaderd.
Binnen de opleiding heb je verschillende stages, waarbij je gebonden bent aan jouw GGD-regio. We kunnen bijvoorbeeld stage lopen bij de microbiologie, het RIVM of een keuzestage. Ook is er elke week een landelijke terugkomdag met een vaste groep waar je meer de diepte in gaat. Binnen het onderwijs is er ook ruimte voor keuzeonderwijs, dit kan alles zijn zoals het leren schrijven van wetenschappelijke artikelen of het bijwonen van congressen. Alles mag zolang het maar binnen jouw leerdoelen ligt.

Hoe kom je in opleiding tot arts M&G – infectieziekte bestrijding?
Na de coronapandemie is het wat lastiger om in opleiding te komen, omdat het vak veel aandacht heeft gekregen in het nieuws. Voor de pandemie waren er vaak plekken die niet gevuld werden, maar dat is gelukkig niet meer zo. Tijdens mijn sollicitatieprocedure zijn er voor het eerst mensen uitgeloot. Gelukkig is het aantal plekken voor de opleiding uitgebreid.
De sollicitatieprocedure verloopt landelijk en je kan twee keer per jaar solliciteren. Op basis van een motivatiebrief mag je naar de volgende ronde of niet. In deze ronde wordt een STARR-interview afgenomen; een interview waar je casus beschrijft binnen de competenties en jouw reflectie daarop. Als je dit goed afrondt, dan kom je in de landelijke loting terecht, waarbij je jouw voorkeur voor GGD-regio kan opgeven. Op basis van beschikbare plekken word je dan gekoppeld aan een GGD-regio.

En draai je diensten?
De meeste aios doen aan het begin van hun opleiding geen dienst, maar pas in de tweede fase. Vanwege mijn ervaring ben ik eerder gestart met het draaien van diensten. Tijdens een dienst ben je bereikbaar en word je gebeld als er iets is dat niet kan wachten tot de volgende werkdag, zoals hepatitis A of meningokokken. Ik geef dan advies en probeer verspreiding te voorkomen. In coronatijd ben ik vaak ’s avonds en ’s nachts gebeld voor schepen die de Rotterdamse haven in wilde varen, maar één of meerdere personen aan boord hadden met een COVID-19 infectie. Ik moest dan de beslissing nemen of ze veilig de haven in konden en of er een risico was voor de loods die aan boord moest komen. Nu heb ik gemiddeld één keer per week dienst, maar deze diensten zijn qua drukte niet te vergelijken met de ziekenhuisdiensten en zijn vanuit huis goed te doen.

Wat vind jij het grootste verschil tussen jouw werk in het sociale domein en het ziekenhuiswerk?
Ik vind met name het tempo wat lager en rustiger. Voor mijn gevoel was het in het ziekenhuis continu rennen, terwijl ik bij de GGD wat meer achterover kan en soms ook moet leunen. Bepaalde zaken hebben tijd nodig. Daar moet ik nog aan wennen. Er wordt vaak minder snel een knoop doorgehak dan in het ziekenhuis. Een ander verschil ten opzichte van het ziekenhuis, is dat er taken kunnen blijven liggen tot morgen. Er is weinig reden tot overwerken. Natuurlijk zijn er ook zaken die echt die dag gedaan moeten worden, maar dat is eerder uitzondering dan regel.

“Bij bijna elke infectieziekte heb ik wel een patiëntencasus in mijn hoofd, waardoor het belang van preventie wordt benadrukt.”

Komt jouw ervaring bij de interne geneeskunde van pas in jouw huidige baan? En kan je jouw functie uitoefenen zonder ziekenhuiservaring?
Door mijn ervaring bij de interne geneeskunde weet ik wat bepaalde infectieziekten kunnen doen en welke impact ze kunnen hebben. Bij bijna elke infectieziekte heb ik wel een patiëntencasus in mijn hoofd, waardoor het belang van preventie wordt benadrukt. Ik wil niet dat een andere patiënt ook zo’n ziekteproces moet doormaken. Door deze ervaringen kan ik goed prioriteren; ik realiseer me namelijk wat er gebeurt als ik bepaalde taken te lang uitstel. Ik kan goed inschatten hoe snel een bron- en contactonderzoek ingezet moet worden, omdat ik weet hoe fulminant een infectieziekte kan verlopen.
Ervaring als basisarts voor het starten met de opleiding is naar mijn mening niet per se nodig, je leert alles tijdens je werk, maar zonder klinische ervaring is het moeilijker voor te stellen waarom je handelt zoals je handelt. Als je nog nooit een hersenvliesontsteking hebt gezien, is het ziekteproces moeilijk in te schatten en is het daardoor moeilijker om prioriteiten te bepalen. Als je klinische ervaring op wilt doen voorafgaande aan de infectieziektebestrijding zou mijn advies zijn om bij de interne geneeskunde of op de SEH te gaan werken, want daar zie je de ziektebeelden waar je later de preventieve maatregelen voor gaat inzetten.

Heb je nog tips voor dokters die twijfelen over hun beroepskeuze?
Ik heb gemerkt dat je vanuit een baan in het ziekenhuis gemakkelijk switcht naar een baan in het sociale domein. Andersom is dat veel moeilijker heb ik in mijn omgeving ervaren. Dus als je twijfelt tussen deze twee werelden zou ik adviseren om eerst in het ziekenhuis te gaan werken en daarna pas in de sociale geneeskunde. Besef dat je altijd mag veranderen van gedachten, welke keuze je ook maakt. Dit wordt voor jezelf vaak moeilijker als je eenmaal een plek hebt, maar zeker niet onmogelijk. Twijfel niet aan jezelf, denk niet dat je faalt als je toch een andere keuze wilt maken: het leven verandert. Ik heb het altijd leuk gehad bij de interne geneeskunde, maar ik heb uiteindelijk gekozen voor iets wat beter bij mijn leven op dat moment paste. Als je twijfelt, zoek dan iemand op die je vertrouwt en praat erover. Laat iemand met je meedenken, je hoeft het niet alleen te doen.

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Nina

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Nina* is anios dermatologie. Tijdens haar coschappen werd ze overladen met dermatologische vraagstukken, waar ze moeilijk antwoord op kon geven. Hierdoor is Nina zich meer gaan verdiepen in het grootste orgaan van de mens; de huid. Al snel kwam zij erachter dat er ontzettend veel verschillende huidziekten bestaan en dat ze erg op elkaar kunnen lijken. Soms wordt de verkeerde behandeling gestart, maar bij een onschuldige huidziekte is dat gelukkig niet levensbedreigend. Bij kwaadaardige huidaandoeningen wil je dit voorkomen. Nina vertelt over een patiënte waarbij het bijna mis ging.

‘Als anios draai ik verschillende programma’s op de polikliniek, zoals spreekuur en kleine ingreepjes op de operatiekamer. Ik kan tijdens mijn werkzaamheden altijd supervisie van een dermatoloog vragen. Op onze afdeling hebben we afgesproken dat patiënten die voor het eerst op de polikliniek komen overlegd moeten worden met een dermatoloog. Zo kan je als onervaren arts veel leren, maar wordt de kans op het stellen van een verkeerde diagnose klein gemaakt.

Tijdens één van mijn ochtendspreekuren kwam een patiënte in verband met een bruine plek op haar voorhoofd. Deze plek zat er al een tijdje en ze vond de plek cosmetisch storend. De huisarts had haar doorgestuurd, omdat hij het toch niet helemaal vertrouwde. Ik heb het plekje op haar voorhoofd goed nagekeken. Het was een bruine plek die alle kenmerken had van een ouderdomswrat. Het liefst had ik haar weer naar huis laten gaan, maar vanwege de afspraken op de afdeling ging ik eerst overleggen met de superviserende dermatoloog. Hij wilde de patiënte graag nog even zien en was het daarna eens met mijn conclusie. De patiënte wilde graag van het plekje af, dus heb ik deze van de huid afgeschraapt en zekerheidshalve opgestuurd naar de patholoog. Ik zou haar over 2 weken bellen met de uitslag.

Ik had in die 2 weken niet meer aan de patiënte gedacht, vrijwel direct was zij uit mijn systeem na het consult. De dag voordat ik haar zou moeten bellen met de uitslag, klikte ik haar dossier alvast open om te zien wat de patholoog had opgeschreven. Toen ik de uitslag zag kreeg ik het ineens heel warm. Mijn hart begon sneller te kloppen en ik kreeg een weeïg gevoel in mijn onderbuik. Het huidstukje wat ik had opgestuurd bleek een melanoom te zijn. Dit is een kwaadaardige moedervlek, die kan uitzaaien als je het niet behandelt. Dit had ik totaal niet verwacht. Ik was zo overtuigd geweest van mijn eigen oordeel, dat ik de patiënte (en mezelf) gerustgesteld had. Ik zou haar morgen moeten gaan bellen met het nieuws dat het helemaal fout was. Er spookten allerlei gedachtes door mijn hoofd. Ik voelde me schuldig ten opzichte van de patiënte; ik had een verkeerde diagnose gesteld. Gelukkig had ik het stukje huid opgestuurd, maar wat nou als ik dat niet had gedaan? Dan had ze mogelijk onderhuids een kwaadaardige moedervlek gehad die was gaan uitzaaien. Hoe ging ik dit uitleggen aan de patiënte? Ik wist zeker dat ze enorm boos zou gaan worden, dat kon niet anders na wat er gebeurd was. Met lood in de schoenen liep ik naar de oncologisch gespecialiseerde dermatoloog. Ik vertelde het verhaal en de onverwachte uitslag. De dermatoloog was enorm begripvol, gaf aan dat het juist goed was dat het huidstukje uiteindelijk wel was opgestuurd en benoemde dat ik gesuperviseerd was door een dermatoloog. Ik ervaarde steun uit haar woorden en dat deed me goed, maar toch bleef het aan me knagen. Ik moest de situatie ook nog aan de patiënte gaan uitleggen. Uiteindelijk heb ik samen met de oncologisch gespecialiseerde dermatoloog de patiënte gezien op het spreekuur. Ik had de hele dag een steen in mijn maag. Continu probeerde ik me het gesprek in te beelden en de reactie van de patiënte te voorspellen. In elke voorspelling was de patiënte boos, en in mijn ogen terecht. Tijdens het gesprek met de patiënte gebeurde er iets heel anders dan ik me had voorgesteld. Ze was me dankbaar en opgelucht dat het stukje huid wel was nagekeken. Nadat ik haar vertelde dat dit niet de normale gang van zaken was en dat mij dat betreurde, wuifde ze deze excuses weg. Ze vond het fijn dat ik zo open communiceerde met haar en me kwetsbaar durfde op te stellen. Ze benoemde dat ik mijn supervisor had mee laten kijken, het huidstukje heb laten nakijken en nu met haar in gesprek ging over de uitslag. Ze benoemde dat ze het prettiger had gevonden als het direct goed was gegaan, maar dat er zorgvuldig was gekeken. Ze was totaal niet boos. Na dit gesprek was ik enorm opgelucht.

“Fouten maken we allemaal, de manier hoe we hiermee omgaan is belangrijk.”

Wij dokters zijn mensen. En waar mensen werken kunnen fouten worden gemaakt. Van deze casus heb ik geleerd dat een fout maken en dit moeten toegeven aan een patiënt absoluut niet leuk is, maar dat het juist dan goed is om hier open over te communiceren. Fouten maken we allemaal, de manier hoe we hiermee omgaan is belangrijk. Er zullen genoeg patiënten zijn die niet zo begripvol zouden hebben gereageerd als deze patiënte, maar het kwetsbaar en toetsbaar opstellen van een arts is een onmisbare vaardigheid. Durf het gesprek met je patiënt aan te gaan, hoe vervelend dat ook voelt. Je zult zien dat je patiënten je kunnen verrassen en vergevingsgezind kunnen zijn.

*de naam Nina is gefingeerd. De echte naam is bekend bij de redactie.

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Claudia

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Claudia*, AIOS interne geneeskunde, heeft patiënten met verschillende ziektebeelden gezien gedurende de afgelopen jaren als arts en komt dagelijks in aanraking met het aanvragen van aanvullende diagnostiek in de vorm van beeldvorming. Verschillende supervisoren hebben verschillende stijlen, de één is erg pragmatisch, de ander is wat defensiever. De richtlijnen zijn in sommige gevallen erg duidelijk wat betreft verrichten van aanvullende diagnostiek, maar vaak ook niet. Daarnaast is er ruimte voor eigen interpretatie en afwegingen. Een scan is zo gemaakt, maar kan vergaande gevolgen hebben. Het is dus belangrijk om bij elk individu kritisch te blijven kijken of er in die specifieke situatie een indicatie is voor aanvullend onderzoek of niet. Een casus waarbij de beslissing voor beeldvorming uiteindelijk veel consequenties had is Claudia bijgebleven.

Claudia vertelt:
‘Tijdens mijn werk als zaalarts bij de interne geneeskunde behandelde ik een 55-jarige vrouw, bekend met milde COPD waarvoor ze via de huisarts inhalatiemedicatie gebruikte. Zij was opgenomen in verband met algehele malaise, koorts, hoesten en het beeld van een longontsteking op de thoraxfoto. We behandelden haar met antibiotica, wat goed effect had. Het was een vriendelijke vrouw, die van een praatje hield. Tijdens mijn dagelijkse visite kwam ik steeds meer over haar persoonlijke leven te weten. Ze was getrouwd met een man, had twee kinderen en haar eerste kleinkind was onderweg. Ze genoot enorm van het leven. Ze had altijd in de horeca gewerkt, een echte kroegbaas, maar werkte tegenwoordig bij een supermarkt. Ze vertelde dat ze op jonge leeftijd begonnen was met roken, want dat was nou eenmaal de normale gang van zaken in haar omgeving. Ze wilde erg graag stoppen en zag deze opname als het startpunt daarvan. Ze was gelukkig goed opgeknapt onder de antibiotica en hoopte snel naar huis te kunnen.
Daarnaast had de patiënte een te laag zoutgehalte in het bloed (hyponatriëmie), wat meerdere oorzaken kon hebben. Aanvullend onderzoek in de vorm van urineonderzoek werd ingezet en er bleek sprake van een SIADH; een syndroom waarbij een bepaald hormoon ervoor zorgt dat er meer vocht wordt vastgehouden. Samen met mijn supervisor, de internist, namen we het rijtje van mogelijke oorzaken van SIAHD door. Het kon passen bij de longontsteking van de patiënte, maar ook longkanker stond als mogelijke boosdoener op dit lijstje. De patiënte had al bijna haar hele leven gerookt, waardoor haar kans op longkanker verhoogd was. Een heel aantal klachten waren tijdens de antibioticumbehandeling al flink verbeterd. Mijn supervisor wilde zekerheidshalve een CT-scan van de borstkas laten maken, om de mogelijke oorzaak longkanker uit te sluiten. Uiteraard besprak ik met patiënte de reden van de CT-scan, maar ik ging niet erg diep in op de diagnose longkanker. Ik benoemde slechts kort het woord kwaadaardigheid, omdat ik niet verwachtte dat dit eruit zou komen. De CT scan kon gelukkig de volgende dag al verricht worden. Omdat de patiënte dusdanig goed opknapte en heel erg graag naar huis wilde besloten we gezamenlijk de uitslag van de CT-scan poliklinisch te bespreken. Het zoutgehalte zouden we bij deze afspraak nog eens controleren. Deze was bij ontslag al zo goed als genormaliseerd. Enkele dagen later kwam de patiënte bij een collega van mij op de polikliniek voor de uitslag van de scan. Patiënte zelf was de scan eigenlijk al vergeten en dacht dat ze op controle kwam voor het zoutgehalte. De CT-scan toonde echter een uitgebreid beeld van longkanker met uitzaaiingen in lymfeklieren, botten en lever. De kanker had zich dusdanig uitgebreid dat patiënte niet meer in aanmerking kwam voor een curatieve behandeling, maar waarbij alleen palliatieve behandeling mogelijk was. Dit onverwachte nieuws had enorme impact op de patiënte, waarbij mijn collega, die patiënte nog niet kende, de enorm lastige taak had om alles uit te leggen op dat moment.

Ik ervaar verschillende gevoelens als ik terugkijk op deze situatie. Aan de ene kant is het goed dat er aanvullende diagnostiek is gedaan, al was de indicatie wellicht wat discutabel.  Hierdoor is de diagnose longkanker met uitzaaiingen gesteld, weet patiënte wat er aan de hand is en kan haar leven gerekt worden met palliatieve behandeling. Stel dat de kanker zich nog in een beginstadium had bevonden, dan hadden we de patiënte mogelijk nog kunnen genezen. Dan had deze scan levensreddend kunnen zijn bij een patiënte zonder klachten en een per toeval gevonden hyponatriëmie.

“Wat doe je met de uitkomst van zo’n scan?”

Aan de andere kant is de vraag wat het weten van deze diagnose in dit stadium oplevert voor de patiënte. We zien dat de geneeskunde steeds verandert en dat er meer aandacht ontstaat voor kwaliteit van leven. In het stadium waar deze scan is gemaakt, zorgt de uitslag wellicht met name voor zorgen, angst en onrust, terwijl ze ook nog een periode had kunnen leven zonder het te weten en daarmee mogelijk meer kwaliteit van leven had gehad. Met deze scan hebben wij als artsen de keuze gemaakt tussen het weten van een diagnose en het niet weten. Natuurlijk heb ik het maken van de scan besproken met de patiënte, maar ik ben hier niet dieper op in gegaan. Ik heb niet de verdere gevolgen van een slechte uitslag besproken, want ook dat kan veel (vaak onnodige) zorgen opleveren. De kans op onnodige zorgen in deze casus was vooraf mogelijk groter dan de kans op terechte zorgen. Als ik hierop terugkijk had ik deze afweging misschien meer moeten maken samen met de patiënte. Wat betekent het maken van de scan?  De scan werd gemaakt om longkanker uit te sluiten, wat doe je met de uitkomst van zo’n scan?  Wil de patiënte dit wel weten? Heeft de patiënt recht op het niet weten in deze situatie? Daarbij is het wel belangrijk dat er wordt ingeschat of patiënten zulke gevolgen kunnen overzien. Des te belangrijker vind ik het om het gesprek hierover aan te gaan met patiënten.

Door deze situatie ben ik me bewuster van de mogelijke consequenties bij het aanvragen van aanvullende diagnostiek. Ik voer niet bij elke patiënt zo’n uitgebreid gesprek, maar ik vraag mij wel af wat de aanvullende diagnostiek betekent voor mijn patiënt. Van welke indicatie is er sprake en wat betekent het voor een patiënt als de uitslag slecht is? Ik betrek de patiënt meer in het maken van deze beslissingen. De patiënt blijft immers de baas over het eigen lichaam.’

Hoe zou jij dit aanpakken als arts? Of hoe zou jij willen dat het met jou werd besproken als jij de patiënt was?

*de naam Claudia is gefingeerd. De echte naam is bekend bij de redactie.

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Marieke

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Marieke is specialist ouderengeneeskunde in opleiding. Tijdens haar werk in het verpleeghuis merkt ze dat ze niet alleen zorgt voor de bewoners, maar ook voor de familie van deze bewoners, wat soms wat uitdagend kan zijn.

Marieke vertelt:
‘Het is zondagochtend, de komende 24 uur heb ik dienst. “Als er maar niets geks gebeurt”, denk ik altijd. Al snel gaat die ochtend mijn telefoon: de verpleegkundige belt over een patiënte van mijn eigen psychogeriatrische (PG) afdeling. Normaal gesproken vind ik het fijn als ik over mijn eigen patiënten gebeld wordt, omdat je de mensen goed kent kan je een gemakkelijker een betere inschatting maken. Alleen bij het horen van de naam van deze patiënte werd ik juist nerveus. Mevrouw woont al jaren op deze afdeling met vergevorderde dementie en gaat sinds enkele weken fysiek en mentaal achteruit. In deze periode van achteruitgang heb ik meerdere keren met haar familie gesproken, wat af en toe erg moeizaam verliep. Ik schatte in dat dat kwam doordat familie de situatie moeilijk kon accepteren. Twee dagen eerder had ik nog uitgebreid gesproken met de zoon van de patiënte. Mevrouw at en dronk minder bij de gestelde achteruitgang en was delirant. Haar zoon verweet mij dat ik het liet gebeuren en hier niets aan deed. De situatie maakte de zoon boos. Uiteindelijk lukte het me om voldoende uit te leggen over het ziektebeeld om deze boosheid te verminderen en zijn begrip terug te krijgen. Ten minste, dat dacht ik vrijdagmiddag, toen ik uiteindelijk met een goed gevoel het gesprek afsloot. Maar nu vertelt de verpleegkundige me aan de telefoon dat er zes boze mensen, waaronder zoon, op de afdeling zijn en direct een dokter willen spreken. In hun boosheid had de familie zelfs meerdere huisartsenposten en ziekenhuizen gebeld om te vragen of ze hun moeder wilden beoordelen, maar zij werden telkens terugverwezen naar de specialist ouderengeneeskunde. Met enig lood in mijn schoenen ben ik naar de afdeling gelopen, me ondertussen afvragend hoe boos ze zouden zijn, wat ze van me zouden willen en hoe ik deze mensen zou kunnen bereiken. Stel je voor dat ze onmogelijke verwachtingen van mij zouden hebben of behandelingen zouden eisen waar ik niet achter sta? Ik ben de dokter van de patiënte, ik moet háár behandelen en ik wil haar lijden niet verlengen. Maar het voelt alsof ik moet kiezen tussen mijn patiënte en haar familie; een interne worsteling.

Eenmaal op de afdeling zie ik aan de patiënte dat ze niet lang meer te leven heeft. Ik neem zoon apart en neem de afgelopen dagen door. Ik vraag hem hoe hij de toekomst ziet en wat hij zou willen. Hij antwoordt dat hij wil dat zijn moeder niet te lang hoeft te lijden, een antwoord dat ik niet had verwacht. Ik had verwacht dat hij nog alles op alles zou willen zetten om zijn moeder beter te maken. Het geeft me een ingang om de mogelijkheden in de laatste levensfase te schetsen. De lichaamshouding van zoon verandert zichtbaar, hij heeft meer berusting. De zoon voelde zich eerder niet gehoord, maar nu hij merkt dat ik op één lijn met hem zit is er rust en ruimte voor een gesprek. Ik heb afspraken kunnen maken met de zoon en uiteindelijk is de patiënte rustig overleden. De zoon kwam later naar me toe om me te bedanken voor mijn goede zorgen.’

” Het voelt alsof ik moet kiezen tussen mijn patiënte en haar familie; een interne worsteling. “

Terugkijkend is Marieke erg blij dat ze zelf de dienstdoende arts van die dag was, zo heeft ze zelf het proces kunnen afronden. Ondanks dat de zoon boos was, begreep ze hem en zijn gevoelens goed. Bij de zoon was er sprake van oprechte liefde en betrokkenheid voor zijn moeder, wat boosheid kan oproepen uit machteloosheid, zeker omdat hij zich niet gehoord voelde. Voor Marieke was dit weer een bevestiging van het belang van goede communicatie. Uiteindelijk heeft ze de zoon kunnen bereiken met één simpele vraag, maar deze moet je wel (durven) stellen. Als arts wil je ook de familie steunen, die moeten door met de ervaring rondom het stervensproces van hun geliefde. Ineens zijn er twee of meerdere ‘patiënten’ waarvoor gezorgd moet worden. Er moet een balans gevonden worden tussen het ondersteunen van familie tijdens hun rouwproces en goede zorg zonder onnodig lijden van de patiënt. Marieke probeert gesprekken over de laatste levensfase zo open mogelijk in te gaan. Ze wil niet te veel invullen wat belangrijk is voor een patiënt of hun familie. Als dit soort gesprekken goed verlopen, maakt dit haar trots en geeft het haar veel voldoening. Het is een hele andere kant van de geneeskunde, maar kan ontzettend mooi zijn, vooral als je goed contact krijgt met de patiënt en hun familie.

In gesprek met consultant Julia van Hoof

Julia heeft geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit van Maastricht. Hierna heeft zij als anios gewerkt op de spoedeisende hulp en intensive care van het Elkerliek Ziekenhuis in Helmond. Sinds ruim een jaar werkt Julia als consultant bij het bedrijf Luckt, maar zal per maart 2023 gaan starten als huisarts in opleiding. 

Wat leuk dat je ons iets wilt vertellen over jouw werk, Julia. Wat is jouw functie en wat houdt deze functie in?
Ik ben consultant bij Luckt. Luckt is een jonge, dynamische organisatie die zich richt op het vormgeven en uitvoeren van complexe innovatietrajecten binnen zorg en welzijn. We richten ons met name op de pijlers digitalisering, innovatie en complexe samenwerkingen. De zorg verbeteren en veranderen is erg uitdagend, zeker als er meerdere partijen daarbij betrokken zijn. Elke partij heeft zijn eigen wensen en belangen en ze spreken niet altijd elkaars taal. Bedrijven en zorgorganisaties kunnen kleine veranderingen binnen hun bedrijf vaak zelf verzorgen, maar grotere, complexe of landelijke projecten kunnen zeer uitdagend worden. Ze zoeken dan een externe organisatie die ervaring heeft om hen hierbij te helpen; zo’n organisatie is Luckt. Ik ben projectleider binnen verschillende innovatieprojecten. Op dit moment leid ik onder andere twee grote projecten. Elke dag is daarin anders. Binnen één van deze projecten realiseren we het digitaal uitwisselen van patiëntgegevens in de geboortezorg, zodat alle betrokken zorgverleners met één druk op de knop alle relevante informatie over de patiënt kunnen inzien. Hierbij zijn verschillende professionals betrokken, zoals gynaecologen en verloskundigen, maar ook managers, ICT-specialisten en het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS). Ik werk samen met een collega aan dit project, zij heeft een hele andere achtergrond dan ik en kijkt meer naar de technische kant; hoe gaat zo’n systeem er uit zien en hoe krijgen we al deze informatie op de juiste manier hierin? Ik kijk meer naar het medische deel; welke informatie wil je delen en hoe kunnen we het zorgproces hiermee maximaal ondersteunen? 

Kan je vertellen hoe jouw dagen er bij jou uitziet, ook al zijn deze zo verschillend?
Ik heb verschillende overleggen en vergaderingen, zowel intern als extern. De interne vergaderingen gaan bijvoorbeeld over nieuwe opdrachtkansen en bij wie deze opdrachten passen. Voor de projecten heb ik afspraken digitaal of op locatie, soms één op één en soms met een hele groep. Dit maakt dat ik mijn agenda flexibel kan indelen. De ene dag begin ik vroeg in de ochtend en ben ik op tijd klaar, de andere dag begin ik later en werk ik nog door in de avond. Deze vrijheid maakt het voor mij leuk. Daarnaast gebruik ik de dag voor verschillende werkzaamheden; van adviesrapporten schrijven tot aan brainstormsessies organiseren en van het opstellen van een begroting of projectplan tot aan een overleg met bestuurders van een ziekenhuis om knopen door te hakken. Elke dag is anders!

Heb je nog patiëntencontact? En heb je ooit diensten?
Nee, ik zie nu geen patiënten en dat mis ik wel. Ik heb ook geen diensten op dit moment. Er is genoeg werk, dus ik zou in principe in de weekenden door kunnen werken, maar dat is niet de bedoeling. Het komt wel voor dat ik werk in de avonden of weekenden, maar dat is dan mijn eigen keuze. Dit verwacht mijn werkgever niet van mij.

” Als kind ben ik opgegroeid met zorg en het blijven verbeteren daarvan. “
-Julia

De functie als consultant zal bij veel artsen niet bekend zijn. Hoe ben jij bij deze functie terecht gekomen?
Ik ben opgegroeid in een ondernemend zorggezin. Mijn vader is fysiotherapeut met een eigen praktijk, mijn broer is fysiotherapeut en mijn moeder is operatieassistente. Vroeger aan onze keukentafel ging het vaak over het werken in de zorg en over de praktijk van mijn vader. We bespraken ideeën om de zorg voor patiënten te verbeteren, hoe we kunnen samenwerken met andere disciplines uit de zorg en sociaal domein en welke uitdagingen er komen kijken bij het runnen van een eigen praktijk. Als kind ben ik dus opgegroeid met zorg en het blijven verbeteren daarvan. 

Tijdens mijn geneeskundeopleiding in Maastricht heb ik deelgenomen aan Medical Business Projects, een project waar je een half jaar aan de slag gaat met een vraag vanuit bijvoorbeeld een zorginstelling.  Onder begeleiding van een consultant ga je de verschillende problemen aanpakken en leer je hoe je zo’n project moet uitvoeren. Tijdens de opleiding is er weinig aandacht voor de organisatie van zorg en het verbeteren daarvan, dus dit project was een goede aanvulling op mijn reeds bestaande interesse.

Ik heb altijd al huisarts willen worden. Een goede huisarts die enerzijds betrokken is bij zijn patiënten, maar anderzijds ook innovatief is en kansen ziet voor verbetering van de dagdagelijkse zorg. Ik heb er voor gekozen om eerst meer ervaring en kennis te vergaren op de spoedeisende hulp en intensive care, door daar te gaan werken als ANIOS. Hierna wilde ik gaan innoveren en verbeteren. Ik ben met collega’s en vrienden gaan praten die bekend zijn binnen deze wereld of hun netwerk voor me konden aanboren. Ik ben met verschillende organisaties in gesprek gegaan, maar Luckt sprong er voor mij uit. Luckt is een relatief klein en snelgroeiend bedrijf met een hecht team en projecten puur gericht op de zorg, dit sprak mij erg aan. 

Je vertelt dat er weinig aandacht voor innoveren van de zorg in jouw geneeskundeopleiding is geweest. Lukte het om te werken met minimale ervaring?
In het begin van mijn baan merkte ik inderdaad dat ik op zoek ging naar cursussen en boeken over verandermanagement en innoveren in de zorg, juist omdat het allemaal zo onbekend was. Bij Luckt werd aangegeven dat er van alles gefaciliteerd kon worden, maar dat ik deze nieuwe wereld eerst maar eens moest gaan ervaren. Ik ging kijken welke projecten bij mij pasten en waar ik binnen deze projecten extra kennis of kunde nodig had. Op deze manier ging ik niet droog een cursus volgen, maar op zoek naar gerichte kennis en vaardigheden om het project verder te helpen én mijzelf te laten groeien. Toch was het een sprong in het diepe, want de projecten zijn groot en veelomvattend, wat problemen ook vaak multifactorieel maakt. Deze problemen tackelen was af en toe best pittig. Ik heb veel geleerd van mijn collega´s binnen het bedrijf, met name op het gebied van omgang met alle betrokkenen in een project. Hoe zorg je dat alle neuzen dezelfde kant op komen? Hoe zorg je voor voldoende betrokkenheid van de verschillende partijen? Hoe borg je je project op bestuurlijk niveau? Uitdagingen die compleet anders zijn dan de uitdagingen aan het bed van de patiënt, maar waar ik wel énorm blij om ben dat ik ze ben aangegaan.

Wat vind je het leukste aan jouw baan? En wat vind je het minst leuk?
Ik word erg blij van alle inzichten die ik op doe door ieders verschillende aanpak, mening en voorstel binnen een project. Je leert van verschillende invalshoeken en achtergronden, waarover ik me elke dag verwonder. Binnen een project kan een bestuurder de vraag stellen wat het financieel oplevert over drie jaar, terwijl een zorgmedewerker vraagt hoe iets mórgen zijn zorgproces kan veranderen. Deze verschillende belangen, vragen en behoeften prikkelen mij.

Ook de verschillende inzichten van collega’s zijn inspirerend. Bij Luckt werken mensen met verschillende achtergronden, zoals bedrijfskunde, industrial design en zorgmanagement. In het ziekenhuis werk je vaak met dezelfde mensen voor hetzelfde probleem, terwijl ik nu deze verschillende invalshoeken samenbreng om verder te komen. 

Het minst leuke vind ik dat resultaten lang op zich kunnen laten wachten, sommige projecten lopen namelijk jaren. Innovaties realiseren en implementeren in het zorgproces brengt verschillende afhankelijkheden met zich mee en kost daarom veel tijd. Ik was de snelheid van de spoedeisende hulp gewend, wat een enorm contrast gaf. Ik heb door het werk bij Luckt veel meer zicht gekregen op hoe complex en veelomvattend het realiseren van is en waarom projecten daarom lange tijd kunnen duren.
Daarnaast heb ik het patiëntcontact echt gemist. Ik heb geleerd dat ik veel voldoening haal uit de dankbaarheid die patiënten geven als ik zorg verleen. Als arts op de spoedeisende hulp kon ik de patiënt vaak direct helpen met hun probleem. In de zorgprojecten merk ik dat ik niet altijd direct samenwerk met de opdrachtgever en niet iedereen even blij is de gemaakte plannen voor verandering. Ik heb daardoor wel geleerd om de waardering uit de kleine behaalde resultaten te halen. 

Je vertelde eerder dat je huisarts wil worden en ik begrijp dat je recent bent aangenomen voor de huisartsopleiding, gefeliciteerd! Wat neem je vanuit dit werk mee?
Ik heb meer inzicht gekregen in beleid en organisatie van de zorg. Ik denk dat ik in de toekomst daardoor ook beter de, vrij gescheiden, takken van zorgverlening en zorginnovatie kan verbinden. Daarbij kan ik mijn opgedane communicatieve vaardigheden goed toepassen. Binnen projecten werkte ik met een scala aan professionals; stille muisjes die het liefst hadden dat ik de koers bepaalde, veeleisende projectleden of kritische bestuurders. Deze patronen herken ik ook bij mijn patiënten en ik verwacht dat mijn communicatieve vaardigheden hier dan ook goed van pas zullen komen. Tot slot hebben alle verschillende invalshoeken mij doen beseffen dat buiten de gestelde kaders denken je énorm veel kansen kan opleveren. Dit hoop ik ook als huisarts in te kunnen zetten.

“Je leert van verschillende invalshoeken en achtergronden, waarover ik me elke dag verwonder. “
– Julia

Was het een lastige keuze om patiëntencontact op te geven en deze kant van de zorg op te gaan?
Nee, dat vond ik helemaal niet lastig. Ik ben altijd al erg nieuwsgierig geweest naar deze kant van de zorg en het was voor mij dan ook een bewuste keuze om bij Luckt te gaan werken. Ik heb echter wel gemerkt dat deze stap in mijn carrière verschillende reacties heeft opgeleverd vanuit mijn omgeving. De een vond het leuk en zelfs stoer dat ik deze stap maakte, de ander dacht dat ik patiëntencontact en het draaien van diensten niet leuk vond en daarom graag de zorgverlening ‘uit wilde’, terwijl dit zeker niet het geval was. Veel mensen denken dat als je deze richting van de zorg op gaat, je dan nooit meer terug kan komen aan het bed, maar dit is totaal niet het geval. Het zijn twee verschillende werelden, zorgverlening en zorginnovatie, maar het is belangrijk dat deze werelden meer verbonden worden met elkaar. Ik wil later als huisarts mijn werk combineren met innovatie, zeker na deze mooie ervaring. 

Heb je nog tips voor dokters die twijfelen over hun beroepskeuze?
Wees nieuwsgierig! Het is super knap dat iemand buiten de standaard kaders durft te kijken, dus twijfel niet maar wees nieuwsgierig naar de wereld aan mogelijkheden om je heen. Je bent als arts voor beleidsmedewerkers, projectleiders en innovatiemanagers enorm van toegevoegde waarde. Je hebt ervaring van de werkvloer en weet hoe het contact met patiënten verloopt: die blik hebben we naar mijn idee meer nodig in innovatietrajecten. Het nadeel is dat deze kant van de zorg niet wordt belicht tijdens de geneeskundeopleiding en daardoor niet het eerste is waar artsen aan denken. Je kan als arts uniek zijn binnen innovatieve zorgprojecten. Er worden andere vaardigheden van je gevraagd, anders dan die je hebt geleerd aan het bed van de patiënt. Toch is er ook overlap: je moet kunnen prioriteren, over een helikopterview beschikken en ook hier slecht nieuwsgesprekken kunnen voeren. Ik zou het zeker aanraden om als arts binnen innovatieve zorgprojecten aan de slag te gaan.

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Bas

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Bas is anesthesioloog in opleiding, maar werkte hiervoor op verschillende afdelingen waaronder de intensive care (IC). Je moet sterk in je schoenen staan om als zorgmedewerker op de IC te kunnen werken vanwege de ernstig zieke mensen die je daar behandelt. Bas vertelt over een bijzondere ervaring op de IC die hem lang zal bijblijven.

Bas: ‘Tijdens de ochtendoverdracht hoorde ik dat er een man was opgenomen na een reanimatie. Ik schrok, want ik herkende direct de naam en de plek waar het gebeurd was: het was de vader van een goede vriend van mij. Hij was op mijn afdeling opgenomen. Toen we uit de overdracht kwamen, zag ik mijn vriend op de gang staan. We hadden elkaar al een tijd niet meer gezien vanwege de coronapandemie en ik twijfelde of ik hem zou aanspreken aangezien het een gekke situatie was. Ik ben toch naar hem toegelopen, ik kon het feit dat zijn vader op mijn afdeling lag niet negeren. Het gesprek dat ik met hem had verraste me. Ik zie mezelf als een anios, werkend op een specialistische afdeling en bewust van alles wat ik (nog) niet kan. Mijn vriend zag mij als een bekend gezicht tussen al het onbekende, het gaf hem rust. 

Thuis merkte ik dat ik meerdere keren aan de situatie moest denken. Dat voelde voor mij niet goed, omdat ik dit bij andere patiënten nog nooit op deze manier heb gehad. Om deze reden heb ik de zorg voor de patiënt overgedragen aan een collega nadat ik kort met mijn collega’s sprak over het feit dat ik de patiënt persoonlijk kende. Zij stelden diepgaandere vragen, maar dat hoefde niet voor mij. Ik had thuis al kunnen spreken over de situatie en mijn emoties daarbij. Toch ben ik ben dankbaar dat mijn collega’s hier aandacht voor hadden, want het is mogelijk dat ik deze steun in andere situaties wel nodig zou hebben.

Tijdens het gesprek dat ik met mijn vriend voerde, vroeg hij mij om zo goed mogelijk op zijn vader te passen. Ik vond het bijzonder dat hij dit zo persoonlijk aan mij vroeg. Dit zette me aan het denken: ik realiseer me dat het niet alleen gaat om ziek zijn en weer beter worden. De angst van mensen gaat niet alleen over genezen, maar ook of er goed voor iemand wordt gezorgd. Als beginnend arts ben ik met name bezig met het maken van een goed behandelplan en heb ik korte contactmomenten met patiënten en hun familie, dat past bij cure. Verpleegkundigen hebben vaak langere contactmomenten met patiënten en zijn meer gericht op care. Deze situatie heeft me bewuster gemaakt dat ik een dokter wil zijn die ruimte wil hebben voor goede zorg en het (laten) zien van emoties. Naast mijn taak als ‘geneeskundige’ ben ik als arts ook mens. Ik moet soms proberen om meer persoonlijk aan te sluiten bij de situatie van mensen wat je niet uit de boeken leert, maar wat je moet ondervinden.

‘Vergeet niet dat je ook gewoon mens bent’
– Bas

Gelukkig kon de patiënt met ontslag naar huis. Ik heb getwijfeld of en wanneer ik contact met mijn vriend moest zoeken, ik vroeg me namelijk regelmatig af hoe het met zijn vader zou gaan, maar ook hoe het met hemzelf en de rest van de familie ging. Tijdens een IC-opname komt er veel op iemand en diens familie af, houden ze alles wel vol thuis? Uiteindelijk heb ik contact gezocht met mijn vriend en hebben we over de situatie gesproken: dat was voor mij erg prettig. We vonden beiden dat het best gek was om in zo’n situatie een bekend iemand te zien. Hij vroeg me dan ook hoe ik het ervaren had en hoe het nu met mij ging; dat vond ik erg waardevol, vooral omdat ik die vraag helemaal niet had verwacht toen ik het gesprek aanging. We hebben onze ervaringen met elkaar gedeeld en echt naar elkaar geluisterd. Dat gaf me troost. In de periode hierna dacht ik regelmatig aan de leuke momenten die ik met mijn vriend en zijn familie heb beleefd, al kwam daar soms wel een verdrietig gevoel bij.

Het grootste leermoment van dit alles is het feit dat het elke arts of zorgverlener kan overkomen: je moet iemand behandelen die je kent. Zowel bij beginnende als ervaren artsen. Ik heb zelf ervaren dat het bespreekbaar maken van de bijzondere situatie de afstand kan verkleinen. Belangrijk hierbij vind ik om aan mensen te vragen wat zij van de mogelijk beginnende behandelrelatie vinden, dat maakt je zelfs een goede dokter in mijn ogen. Het kan dan voor beiden partijen verlichting geven, je hoeft dan niet te gissen als arts wat jouw bekende patiënt van de situatie vindt. Neem hier de tijd voor, het is een gekke situatie. Blijf open voor de gevoelens van de ander, want die kunnen soms anders zijn dan je zelf denkt, maar heb er ook vrede mee als je niet de juiste persoon voor dat moment bent. Er is vaak een andere manier of een collega die je wil helpen. Het is niet makkelijk en het kan veel energie kosten, omdat je dichterbij diegene staat. Het kan moeilijk zijn om je op het juiste moment kwetsbaar op te stellen, op medisch en persoonlijk vlak. Ben eerlijk over je eigen gevoelens, kom dichter bij je patiënten en vergeet niet dat je ook gewoon een mens bent.’ 

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan – Tessa

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

“Ik herinner mijn eerste dienst als achterwacht nog goed”, zegt Tessa. “Het was een weekenddienst die om acht uur begon.” De diensten die Tessa doet in het verpleeghuis zijn bereikbaarheidsdiensten, dat wil zeggen dat de arts in principe thuis is en alleen iets gaat doen als hij of zij gebeld wordt door de verpleegkundigen. Als de dienst om 8.00 uur begint, kan er om 8.00 gebeld worden. “Ik had mij aangekleed en ontbeten, en zat bij de start van mijn dienst achter mij laptop, klaar om gebeld te worden.” Wat Tessa na enige tijd besefte was dat zij geen voorwacht meer was en dus niet meer als eerste gebeld zou worden. Ze zat dus eigenlijk voor niks klaar achter haar laptop. Als Tessa tegenwoordig dienst heeft, dan zorgt ze dat ze op tijd wakker is, maar ze kan nog iets langer in haar pyjama op de bank blijven zitten. Soms is ze zelfs bij vrienden op bezoek, maar altijd met laptop. “Het kan zijn dat ik ineens moet gaan, omdat ik een cliënt moet gaan beoordelen”, geeft Tessa aan, “vrienden zijn ondertussen gewend dat dit kan gebeuren als ik dienst heb, het hoort er nu eenmaal bij.”
Tijdens haar eerste diensten als specialist vond Tessa het best spannend om achterwacht te zijn. Als aios had zij al meerdere keren overdag supervisie moeten geven en in haar laatste voorwachtdiensten als aios belde zij zelden haar achterwacht. Tessa vertelt: “ik was zenuwachtig, omdat ik bang was dat ik niet alle vragen zou kunnen beantwoorden. Ik heb als specialist geen achterwacht meer, ik moet zelf met een plan of oplossing komen. In zeldzame situaties kan je sparren met een collega, maar dat is absoluut niet standaard. Daarnaast wil je het goed doen, je wil compleet zijn. Dingen die voor mij vanzelfsprekend zijn, moet ik wel goed bespreken met de voorwacht. Het kan anders gebeuren dat er handelingen vergeten worden en het beleid niet compleet is.”  


Wat Tessa (nog steeds) lastig vindt aan de diensten als achterwacht, is het feit dat ze de cliënt niet zelf kan zien. De voorwacht beschrijft wat er aan de hand is, maar soms is één blik op de cliënt genoeg om in te schatten wat er nodig is: het gevoel wat je hebt als je naar een zieke cliënt kijkt. Tessa vertrouwt op de inschatting van haar collega’s, maar de ene voorwacht kent ze beter dan de andere. “Ik probeer de voorwachten het belang van hun beoordeling te benadrukken tijdens een dienst”, geeft Tessa aan, “cijfers, zoals de bloeddruk, zijn belangrijk, maar wat maakt in het klinisch beeld dat een cliënt wel of niet ziek is? Daarop baseer ik namelijk grotendeels mijn behandeling.”
Daarnaast wil Tessa de aios en anios graag zo veel mogelijk bij brengen over het vak, ook tijdens de diensten. Ze wil niet meteen het beleid bepalen, want zo leer je er weinig van. Echter, tijdens een dienst kan het enorm druk zijn, waarbij er niet altijd genoeg tijd is om uitgebreid stil te staan bij elke casus. Tessa kan nog moeite hebben om de balans te vinden tussen sparren met de voorwacht en diegene iets te leren of direct het beleid te geven, zodat haar collega verder kon. Wel probeert Tessa de drempel zo laag mogelijk te houden om haar als achterwacht te bellen voor overleg of zelfs met de vraag om een cliënt te gaan beoordelen. Ze zegt: “Ik weet nog goed als basisarts en als aios dat het lastig kan zijn om je achterwacht in te schakelen, omdat het je niet lukt om vanwege drukte alle cliënten te zien. Het was dan fijn als de achterwacht uit zichzelf aanbood om te komen helpen. Dit probeer ik nu als specialist ook te doen. Ik hoor soms de paniek of de stress in de stem van de voorwacht en de opluchting als ik voorstel om te komen helpen. Ik wil graag laagdrempelig benaderbaar zijn, ik geloof namelijk dat je dan de beste zorg kan leveren aan je cliënten.” Dat Tessa niet alles zelf kan beoordelen en daarmee controle kan houden op de situatie, heeft ze geleidelijk aan losgelaten. Ze kijkt mee in het dossier van de cliënt als er gebeld wordt en soms ook aan het einde van de dienst kijkt ze in het dossier hoe het met de cliënt gaat. “Ik moet af en toe loslaten dat ik eindverantwoordelijk ben voor een cliënt. Samen met de voorwacht maak ik een plan, we zijn een team en dus samen verantwoordelijk. Als ik zou blijven piekeren over mijn beslissingen, dan houd ik deze baan niet vol en zou ik ’s nachts niet meer kunnen slapen”, zegt Tessa.

“Ik was zenuwachtig, omdat ik bang was dat ik niet alle vragen zou kunnen beantwoorden”
– Tessa

Iets anders wat Tessa opvalt sinds ze specialist ouderengeneeskunde is, is dat mensen regelmatig aan haar vragen hoe oud ze is. Ze voelt zich soms inderdaad jong, ze was namelijk 28 jaar toen ze specialist werd. Een aantal aios of anios die ze superviseert zijn ouder dan haar, wat grappige situaties kan opleveren. “Cliënten en hun families moeten soms even schakelen, ik zie ze dan denken: ‘ben jij de specialist?’ Hier moet ik wel om lachen, ik kan het namelijk helemaal begrijpen”, zegt Tessa. Toch weerhoudt het haar niet om haar kennis te delen en maakt het haar niet onzeker in haar werk. Haar expertise heeft veel toegevoegde waarde tijdens overleggen of het bespreken van behandelopties; dan maakt het mensen niet meer uit hoe oud je bent.

In het overleg met de specialisten in de tweede lijn merkt Tessa dat ze serieuzer genomen wordt dan toen ze basisarts of aios was. Ze wordt gelijkwaardiger behandeld. Tessa weet niet goed waar dit aan ligt. “Het kan meerdere verklaringen hebben”, geeft ze aan, “sinds ik specialist ben heb ik een andere titel, maar ik voel me ook een stuk zekerder. Daarbij wordt het vak ‘specialist ouderengeneeskunde’ steeds bekender onder specialisten. Waar het eerste het imago van een stoffig vak had, wordt nu steeds duidelijker hoe belangrijk de expertise is die we als specialisten ouderengeneeskunde hebben. Tijdens onze opleiding komen we ook in het ziekenhuis, waarbij ziekenhuisspecialisten kennis maken met ons vak. Meer bekendheid betekent ook meer respect en begrip. Het voelt goed om deze verandering te merken”.

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan! – Isabelle

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Veel artsen krijgen tijdens hun carrière te maken met de dood. Dit kan een heel vluchtig contact zijn, maar ook na een lang en intensief traject. Isabelle is specialist ouderengeneeskunde in opleiding en begeleidt regelmatig patiënten en hun familie in deze laatste levensfase. Voor een beginnend arts kan een terminale patiënt confronterend zijn en veel onzekerheden met zich meebrengen. Hoe herken je iemand die zich in de laatste levensfase bevindt en wat houdt het in om iemand in die fase te begeleiden? Isabelle vertelt over één van haar eerste ervaringen met een terminale patiënt:

‘Ik was toentertijd nog anios en had voorwacht in één van mijn eerste weekenddiensten. Ik werd gebeld door de verpleging over een terminale mevrouw die woonachtig was op een psychogeriatrische afdeling (gesloten afdeling). De verpleging vond mevrouw comfortabel, maar de familie van mevrouw was het hier niet mee eens, zij zagen namelijk kleine schokjes bij haar armen en benen. De verpleging had de familie uitgebreid uitleg gegeven over de terminale fase en daarbij besproken dat er nu geen indicatie was om te starten met het slaapmiddel midazolam, maar familie accepteerde dit niet. Ik werd gebeld door de verpleging met de vraag of ik mevrouw kon komen beoordelen en in gesprek kon gaan met de familie. Ik wist niet goed wat ik kon verwachten, mede omdat ik hier nog maar weinig ervaring mee had. Daarnaast was het tijdens een weekenddienst, ik kende deze mevrouw niet goed en ik kon geen supervisor meenemen naar deze beoordeling. Allerlei factoren die mij op voorhand al wat onzekerder maakten. Terwijl ik naar de locatie reed probeerde ik me voor te bereiden: ik zou mogelijk een boze familie gaan zien en ik moest in gesprek gaan over een zeer gevoelig en belangrijk onderwerp waarin de meningen tussen verpleging en de familie verschilden. Hoe bespreek je zoiets? Deze vraag had ik nog niet beantwoord toen ik bij mevrouw binnenliep.

De familie kwam direct geïrriteerd op mij over: ze wisten waarom ik was gekomen en dat ik als arts waarschijnlijk ook geen midazolam wilde gaan starten. Dit overviel mij, omdat ik nog niets met de familie had besproken. Ik heb de familie uiteindelijk meegenomen naar een andere kamer, omdat er voor mijn gevoel bijna letterlijk over de terminale, en tevens comateuze, mevrouw heen werd geschreeuwd. Schokjes had ik niet gezien bij mevrouw, maar haar familie was hier zo van overtuigd, in hoeverre kan en ga ik dat dan tegenspreken? Ik had ten tijde van deze casus nog niet zo veel mensen gezien die stervende waren, dus ik had zelf geen goed beeld van wat normaal is rondom het overlijden. Hoe zie ik eigenlijk of iemand comfortabel is? Misschien was de familie wel zo fel, omdat mijn beoordeling niet goed was? Ik voelde enige weerstand bij mezelf om midazolam te starten. Dit was één van de eerste keren dat ik dit middel zou gaan voorschrijven. Is er wel een indicatie voor dit middel? Is het te vroeg in deze fase en volg ik de regels wel? Uiteindelijk heb ik mijn achterwacht gebeld en uitgebreid gesproken over mijn beoordeling van mevrouw, mijn twijfels en de verwachtingen van de familie. Uiteindelijk hebben we samen geconcludeerd dat mevrouw comfortabel was en dat deze schokjes ook veroorzaakt konden worden door de sterke pijnstiller morfine. Toch kozen we ervoor om zo nodig midazolam in lage dosering te starten, deels om de familie tegemoet te komen. Toen ik het beleid besprak met de familie kreeg ik de indruk dat ze het me kwalijk namen dat het voor hun beleving zo lang duurde voordat hun moeder comfortabel werd gemaakt. Dit gaf mij een vervelend gevoel. Ik wilde mijn handelen namelijk eerst verifiëren voordat ik zou starten met een middel waar ikzelf nauwelijks ervaring mee had. Het was uiteraard niet mijn intentie om de familie dwars te zitten en hun ongelijk te geven. Ik vond de familie op dat moment onredelijk, maar inmiddels snap ik dat zij uit emotie handelden en heb ik dit gevoel naast mij neer kunnen leggen.’

“Zolang we die glazen bol niet hebben, weten we niet precies wat er gaat gebeuren.”

Terugkijkend op deze casus merkt Isabelle dat ze nu minder terughoudend is met het starten van medicatie in de terminale/palliatieve fase. Ze heeft in de afgelopen jaren meer ervaring kunnen opdoen met deze medicamenten en het stervensproces. Ze herkent nu beter wanneer iemand comfortabel is en de tekenen van iemand die stervende is. Ook het spreken met en uitleg geven aan de familie is Isabelle niet meer vreemd. Ze kan makkelijker een inschatting maken welke woorden er nodig zijn. Tegenwoordig neemt ze de wensen en meningen van de familie meer mee in haar beleid. Het is de familie die verder moet met de herinneringen aan hun stervende familielid. Ze legt het beloop en de mogelijkheden van medisch ingrijpen uit, wat voor veel patiënten en familieleden rust geeft. Hoewel Isabelle nu een stuk zekerder van haar zaak is, blijft het sterven een onvoorspelbaar proces. Deze onzekerheid durft Isabelle met haar patiënten en hun familie te bespreken, wat vaak enorm gewaardeerd wordt. Zolang we die glazen bol niet hebben, weten we niet precies wat er gaat gebeuren en is goede uitleg belangrijk. Er valt nog veel te leren, want elke situatie is weer anders. Zoals een specialist ouderengeneeskunde ooit tegen Isabelle heeft gezegd: ‘groeien door te knoeien’ en daar houdt ze zich aan vast. 

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan! – Imke

Deze rubriek vertelt de verhalen van artsen die buiten hun comfortzone zijn gestapt door iets te doen wat zij ontzettend spannend vonden, maar juist daarom zo belangrijk om door te zetten. Denk hierbij aan een carrière switch, werk naast het dokterschap, maar ook de eerste keer een (nacht)dienst draaien of een ingreep doen. Hopelijk geven deze verhalen jou dat zetje om een sprong in het diepe te wagen of juist dat ene dat zo spannend is te doen.

Imke is huisarts in opleiding en heeft veel ervaring opgedaan in spoedeisende hulpverlening. Tijdens haar werk als anios op de spoedeisende hulp heeft zij meermaals situaties meegemaakt die nieuw waren voor haar. Eén situatie zal haar altijd bij blijven. 

Het verhaal van Imke:

‘Het was de eerste nachtdienst waarin ik niet boventallig was ingedeeld. Samen met een meer ervaren collega anios was ik verantwoordelijk voor het gehele ziekenhuis. Dat betekent dat we verantwoordelijk waren voor de spoedeisende hulp, de intensive care, de eerste harthulp en alle verpleegafdelingen. Die nacht sliep er een intensivist in het ziekenhuis, maar die zou alleen in actie komen als ik en mijn collega dit vroegen. Deze situatie op zichzelf bracht al de nodige spanning en adrenaline met zich mee. Verantwoordelijk voor de hele kiet, je weet nooit waarvoor je gebeld gaat worden. Je kent zowel het medische personeel als de patiënten niet, dat maakt het werk een stuk ingewikkelder.

Tijdens de nachtdienst ging het spoedsein af. Snel liep ik samen met mijn collega naar de verpleegafdeling waar de melding vandaan kwam. Bij binnenkomst op de kamer was de verpleegkundige van de afdeling aan het reanimeren. Mijn collega anios liep weg om de intensivist te halen. Ik wist dat dit moest gebeuren, maar ik wilde eigenlijk niet dat de collega wegging. Nu werd ik ‘alleen’ gelaten, wat moest ik doen? Ik voelde me onthand, ik moest wachten op de reanimatiekar en kon nog niet veel handelingen doen. Op de automatische piloot ging ik in de rij staan om borstcompressies te geven. De verpleegkundige keek me aan en maakte me duidelijk dat ik niet in de rij moest gaan staan, maar dat ik de leiding moest nemen. Op dat moment voelde ik de lichte paniek veranderen in echte paniek. Ik zei tegen mezelf dat ik moest weten wat ik zou moeten doen, omdat ik dit had geleerd in mijn opleiding. Ik wist me geen houding te geven, ik zei of benoemde niets en leek een soort van te bevriezen. Op dat moment kwam de reanimatiekar binnengereden, wat me een handvat gaf om in actie te komen. Aan deze kar hing een handleiding met alle stappen van een reanimatie, maar ik kon er geen wijs uit worden. Het was net alsof het briefje in een andere taal was geschreven. De collega anios kwam terug de kamer in. Ik gaf onmiddellijk aan dat het me niet lukte de leiding te nemen en dat ik wilde dat zij het overnam. Dit deed ze en ik ervaarde een gevoel van enorme opluchting. Ik kon de verantwoordelijkheid afgeven. 

Enkele uren na de reanimatie hebben ik, de anios en de intensivist de gehele situatie nabesproken. Hier besprak ik dat ik enorm baalde dat het me niet gelukt was om de reanimatie te leiden. De intensivist gaf juist aan dat het goed was dat ik mijn grenzen had aangegeven. Het had een enorm onveilige situatie kunnen worden als ik de leiding had genomen en er een chaos was ontstaan. Ik had verwacht dat ik zou worden afgesnauwd of dat ik beschuldigd zou worden dat ik dit had moeten kunnen. Niets was minder waar en ik voelde me gesteund na dit gesprek.’

Ik zei tegen mezelf dat ik moest weten wat ik zou moeten doen, omdat ik dit had geleerd in mijn opleiding.”

Imke leerde door deze situatie om haar grenzen aan te geven. Juist in spoedsituaties kan dat belangrijk zijn. De tweede keer dat ze een reanimatie meemaakte, voelde ze zich beter voorbereid en wist ze wat ze moest doen waardoor er geen gevoel van paniek meer was. Het is niet fout om om hulp te vragen. Haar ervaring vanuit de geneeskundeopleiding is dat je wordt opgeleid om zelfstandig te kunnen werken, maar je werkt bijna altijd in een team. Als je dan aangeeft dat er iets niet lukt, is dit niet fout; je kan juist meer samenwerken. Het heeft even geduurd voordat ze deze conclusie kon trekken. Door te spreken over haar ervaring met familie en collega’s heeft ze dit kunnen verwerken. 

In haar huidige werk geeft Imke beter haar grenzen aan, omdat ze deze nu beter kent. Ze vraagt haar supervisoren hoe zij iets aanpakken zodat ze ervaringen kunnen delen. Ze raakt niet snel meer in paniek, ze heeft een bepaald zelfvertrouwen en structuur opgebouwd door de ervaring in het ziekenhuiswerk. Het is goed om te beseffen hoe één ervaring waarvan je denkt dat je faalt, je juist zo veel succes kan opleveren.